Natuurlijk kwam de coronacrisis voor mij net zo onverwacht als voor iedereen. Toch dacht ik dat ik er, toevalligerwijs, behoorlijk op voorbereid was, in ieder geval op het “thuisblijven”. Bijna een jaar eerder had ik een boek gepubliceerd over het thema thuis, nadat ik er zo’n drie a vier jaar over had nagedacht, er onderzoek naar had gedaan en erover had geschreven. Ik zou toch moeten weten waar het om gaat, als het om thuisblijven gaat. Ook al omdat ik mijn eerdere boek, Kleine filosofie van het rijtjeshuis, had geschreven naar aanleiding van een aanbeveling van Montaigne: “Je hebt thuis genoeg te doen, loop niet weg.”
Maar al na twee weken binnenblijven was de lol er vanaf. Punt was niet dat ons rijtjeshuis toch wat aan de krappe kant bleek voor vier (bijna) volwassenen, die allemaal vanuit huis lessen moeten volgen of moeten werken. Ik vond dat dat zelfs wel wat had, en kon me er telkens weer over verbazen en verheugen dat het überhaupt mogelijk was. Ons rijtjeshuis was een “zoomende” bijenkorf geworden.
Het punt was dat zonder uitgaan thuis geen thuis meer was. “Thuis” stelt niets meer voor als er geen “uit” is. Binnen en buiten vormen twee kanten van dezelfde medaille, ze hebben alleen samen zin en betekenis. Het is heerlijk om thuis te genieten van de geborgenheid die je huis je geeft, maar als je niet naar buiten kan of mag, dan is er geen spraken meer van geborgenheid, maar voel je je opgeborgen, om niet te zeggen: opgesloten. Voor het thuisblijven is van cruciaal belang dat je, als je dat wilt, naar buiten kan. Andersom kan uitgaan en buiten zijn alleen echt aangenaam en zinvol zijn, als je op ieder moment dat je dat wilt, weer naar huis kan. Anders ben je dakloos, thuisloos.
Om thuis weer thuis te laten worden, is het dus van het grootste belang dat het weer mogelijk wordt naar buiten te gaan én dat dat buiten ook een echt buiten is. Nu dat eerste, het uitgaan, beetje bij beetje weer mogelijk wordt, valt op dat buiten een soort binnen dreigt te worden. Ik zie tenminste steeds vakere een verkavelde openbare ruimte: pleinen met vakken en parken met cirkels in het gras. Deze ‘compartimentering’ van de publieke ruimte, het indelen van de ruimte in domeinen voor doelgroepen waar zij zich helemaal thuis kunnen voelen, klinkt misschien aantrekkelijk, maar is dat toch niet.
LUISTERTIP:
In tijden van corona maken schrijfster Rinske Bouwman en theatermaakster Inge Wannet een podcast, ‘Binnenwerkjes’. Dat doen ze 5x per week, iedere keer 3 minuten lang. In aflevering 20, ‘Drempel’, komt deze observatie voor:
“Binnen is van jou, buiten is voor jou.” Luister en geniet.
Wat verloren dreigt te gaan is, wat je zou kunnen noemen de dialectiek van binnen en buiten: je hebt een binnen zodat je naar buiten kunt. En zodat je, als je buiten bent, weer naar binnen kunt. Het belangrijkste aan een thuis is dat je zowel kunt weglopen als thuiskomen. Loop weg, zodat je kunt thuiskomen.
Na een maand corona-quarantaine snakte ik naar het moment dat iedereen de (buiten)deuren in de huizen weer achteloos zou kunnen gebruiken. En wist ik zeker dat mijn volgende boek een lofzang moet worden op het uitgaan en op de buitenruimte, op de alledaagse openbare ruimte waar het leven zijn gewone gang kan gaan. Waar je passant kan zijn, voorbijganger. In deze reeks voor het webmagazine van Stadsleven schreef Guido Wallagh over ons verlangen naar dat alledaagse. Een publieke ruimte waar je – paradoxaal genoeg – passanten onder elkaar kunt zijn. Het zou te ver gaan hier van gemeenschapsvorming te spreken, maar het is ook meer dan een simpel langs elkaar bewegen van lichamen – het gaat om mensen, burgers die in minieme gebaren op elkaar reageren en in elk geval een manier van leven delen.
In die open, ‘onbestemde’ en ’vacante’ openbare ruimte moet je je natuurlijk wel veilig en vertrouwd kunnen wanen, maar hoef je je niet echt thuis te voelen. Ik elk geval niet zo thuis als in je huis. De dialectiek van binnen en buiten, van thuiskomen en verlaten, van thuis zijn en onderweg zijn, moet immers behouden blijven. Er moet verschil blijven tussen binnen en buiten, tussen thuis en niet-thuis, tussen thuis en uit. Als je je buiten net zo thuis voelt als binnen, heeft het nauwelijks zin naar buiten te gaan.
Net als Guido Wallagh viel mij tijdens de ‘platlegging’ op hoe vriendelijk mensen opeens waren in de openbare ruimte. En dat “de openbare ruimte weer van iedereen is geworden. Even geen openbare ruimte die gedomineerd wordt door een bepaalde groep, leefstijl of activiteit, maar een openbare ruimte waar het goed toeven met elkaar is”.
Nu we overal afstand van elkaar moeten houden, merken we eindelijk weer op hoeveel binding en samenhang er al die tijd al was. Terwijl we dachten dat onze samenleving uiteen dreigde te vallen tot een ‘stuifzandsamenleving’, bleken we een lichte gemeenschap van individuen te vormen. Het schijnt een van de grootste problemen van deze tijd te zijn, dat we langs elkaar heen leven, maar ik denk dat het een typisch menselijk, tijdloos verschijnsel is. En dat het vriendelijke, welwillende, beleefde langs elkaar heen leven niet zozeer een probleem is, als wel de oplossing voor veel problemen. Japanners zijn daar meesters in: zie hoe zij met ontelbaar velen toch het beroemde hyperdrukke kruispunt in de Tokiose wijk Shibuya frictieloos weten te navigeren.
Het is fijn als er hier en daar plekken in de openbare ruimte zijn waar voorbijgangers wat langer kunnen verblijven, ontmoetingsplekken dus. In dit webmagazine reflecteerde stadsontwikkelaar Marcia Sookha op wat die plekken nu betekenen. Maar het lijkt mij minstens zo belangrijk dat de ontwerpers van de openbare ruimte hun best doen de openbare ruimte zo in te richten dat de stroom van voorbijgangers op een aangename en bijna vanzelfsprekende manier in goede banen wordt geleid. De buitenruimtes zouden comfortabel en aangenaam ingericht moeten blijven, zonder echt huiselijk te worden: buiten moet niet het nieuwe binnen worden.
De filosoof Søren Kierkegaard (1813-1855) leefde in Kopenhagen als een soort kluizenaar, maar hij maakte graag dagelijks een flinke wandeling door de straten en over de pleinen. Dat noemde dat zijn dagelijkse ‘mensenbad’. Een stalletje op het Waterlooplein in Amsterdam verkoopt t-shirts met lollige leuzen, maar deze zou Kierkegaard hebben herkend: ‘You’ve read my t-shirt. That’s enough social interaction for one day’. Ook ik heb dat ‘mensenbad’ het liefst lauw-warm – niet te druk en zeker niet te heet.
Pieter Hoexum schrijft over ruimtelijke vraagstukken voor Trouw en is de auteur van ‘Kleine filosofie van het rijtjeshuis” (AtlasContact, 2014) en ‘Thuis. Filosofische verkenningen van het alledaagse’ (AtlasContact, 2019)
door Pieter Hoexum