Coronacrisis gesprekken – Huub Stapel
door Rob Zwetsloot
Maart 2020. Impressie Coronisch tijdperk 1
THUISONDERWIJS
“Mam, mam, Wouter heeft al twee keer ‘Fuck’ gezegd!” Het is maandagochtend, 8.55 uur. De tweede week van het thuisonderwijs in dit Coronische tijdperk is ingegaan. Ik ben net terug van honden uitlaten. Hoe lang mag dat nog? Mijn jongste van acht (pardon: acht-drie-kwart) is opgetogen dat zij de eerste verklikker was. Normaal gesproken wint haar twaalfjarige zus. Hun broer van veertien is wederom de ‘zwarte piet’ (Mag deze uitdrukking nog?!). Vorige week werd tot onze verrassing duidelijk, dat onze oudste de hele dag door serieus geluid produceert. En dat voor zo’n introverte jongen. Achter zijn zelfgebouwde computer met zijn Corsair K95 RGB toetsenbord neuriet, fluit, gamet en kletst hij (hij noemt het ‘overleggen’) met z’n ‘matties’ via een Discord (“soort What’sApp maar dan beter”, aldus zoon). Dat hij zo ‘connected’ is, moeten wij (ouders) juist waarderen, vindt hij. “Ben ik eindelijk sociaal bezig, is het wéér niet goed,” is zijn weerwoord. Tuurlijk. Maar de rest van het gezin wordt gillend gek van zijn luidruchtige sociale processen. En maakt híj geen geluid; dan zijn device wel: “Wouter!” toetert de twaalfjarige door de kamer, “hij (computer) staat hard te blazen!!”
Waarom we hem niet gewoon naar boven sturen? Dat zou inderdaad de meest voor de hand liggende oplossing zijn. Echter, deze jongeman is puber en hij wil coûte que coûte bij zíjn geliefde computer blijven (en die staat juist beneden zodat wij ouders nog enig zicht hebben op wat hij uitvoert). Maar met de ‘skere’ laptop die hij voor school heeft naar boven vertrekken, hij vertikt het. Moet ik, zijn moeder, nu ‘kernwapens’ in gaan zetten voor deze verbanning? Misschien.
Voorlopig voeren we een koude oorlog. Op fluiten, neuriën staat inmiddels een stevige reprimande, die ik hem overigens nooit hoef te geven; zodra ik mijn mond open doe hebben zijn ‘harpijzusjes’ hem al de wind van voren gegeven.
Verwonderen doe ik mij nog steeds als de digitale lessen van mijn twee ‘middelbaren’ op stoom zijn. Oortjes en koptelefoons zijn op. Ze zijn hier als gezin, maar op zichzelf, en ook elders met velen. Ik probeer de communicatieve lijnen voor me te zien: ze maken meesterlijke, bijna tastbare geometrie. Heerlijk als deze bizarre virtuele constructies onbedoeld de aardse realiteit schampen: De middelste zit via ‘Google Meet’ in een wiskundeles en vraagt hardop aan haar lerares: “Ik heb nog een vraag”, waarop haar broer (die net in een ‘Google Meet’ Duitse les aan het stoeien is met ‘ein’ en ‘eine’) op haar reageert met: “Ja wat is er?”
De jongste neemt ook dagelijks virtuele vluchten. Zij verschanst zich achter mijn computer voor haar dagelijkse portie ‘Rekentuin’. Zo heeft ze al 99 munten verdiend. Vijf minuten later blijken deze inkomsten alweer ‘vershopt’. Glinsterende bekers en medailles prijken in haar prijzenkast. “Dat staat gezellig” vindt ze. En ook de prijzenkast zelf heeft ze moeten aanschaffen. Het werd de duurste: eentje met gouden lijnen. Rekentuin bevordert niet alleen rekenen, maar blijkbaar ook materialisme.
En wat nou met die twee ‘fuckjes’? Het is nog steeds maandagmorgen, het begin van week 2 en mijn jongste wacht met ongeduld op mijn reactie. Ze heeft er overduidelijk zin in dat iemand zwaar op zijn falie krijgt. Zoon verdedigt zich: Hij had het niet tegen ons, dus dan telt ’t niet. Jajaja, hij weet drommels goed dat het sowieso verboden vocabulaire is.
“Wouter, nog 1 keer een scheldwoord en je gaat naar boven” hoor ik mezelf wat vermoeid zeggen. Ik zet me schrap. Gaat ie bokken? In een eindeloze discussie? Schreeuwen? “Kijk mama” zegt hij opgetogen, “Ik zal minder praten vandaag, want dan moet ik eerst op dit knopje drukken.” Ik kijk naar ‘het knopje’ en dan naar hem. Warempel, hij gelooft écht dat dit De Oplossing zal zijn. Ik glimlach en neem een besluit. Overtuigd ben ik niet. Maar ik besluit hem te geloven. Waarom ook niet? Ik geloof hem.
Dinsdag 31 maart 2020
PERSCONFERENTIE
De laatste dag van maart zou ons een voorzichtige prognose geven van hoe lang dit Corona-tijdperk nog zal duren. Mijn jongste vroeg herhaaldelijk wanneer de tv nou aanging. Voor haar is vooral 1 juni een heet hangijzer. Dan wordt ze negen, wat haar betreft een harde deadline voor het hele Corona-gedoe. We hebben haar al voorzichtig proberen duidelijk te maken dat ze daar niet te veel op moet rekenen. Voorzichtig, alles doen we tegenwoordig voorzichtig. Maar haar huilbui die daar opvolgde, daar was niks voorzichtigs aan.
Wij gingen ervoor zitten, voor de persconferentie van 31 maart. Opgewonden en wel, blijkens de woelige avondeten-sessie daaraan voorafgaand. Wat een kippenhok! Al die simultane dialogen (en monologen: “Mag ik ook wat zeggen?! Ik wil ook wat zeggen!”)! Het geluid dat ons gezin produceert lijkt rond het avondmaal tot een kakofonisch hoogtepunt (of dieptepunt?) te komen. Vanavond was nog een graad erger, omdat ik mijn ongenoegen had geuit over de beperkte bereidwilligheid van een ieder om meer huishoudelijke klusjes op zich te nemen. De reactie had iets weg van een oproer.
Het is al over zevenen als we ons in allerijl verplaatsten van de eetkamertafel naar de bank bij de tv. De aanblik van onze Premier met zijn minister én de ‘TikTok-mevrouw’ heeft al bijna iets vertrouwds. Maar het wordt er niet gezelliger op. Terwijl Vader en Moeder hun best doen om onze landbestuurders te volgen, pakt het jongste kind zomaar één van onze hondjes van achteren vast. Moeder schrikt zich een hoedje! In een ‘split second’ zie ik de knauw van de geschrokken hond al voor me, vervolgens onze weg naar het OLVG – de plek waar je Corona-technisch níet wilt wezen – het overbelaste zorgpersoneel lastigvallend. Niets van dit al, gelukkig. Maar dat ‘hoedje’ valt verkeerd bij de jongste, die schrikt, omdat ik schrik en die boos wordt, omdat ik boos word. En terwijl ik boos uitleg waarom ik geschrokken en daardoor boos werd, begint het een en ander uit de hand te lopen – oh de buren, och die arme buren… Voor ik het weet geeft mijn jongste mij een ferme pets midden op mijn hoofd, waarna ik haar woest bij haar nekvel grijp. Stomend kijken we elkaar aan. Heeft ze verdomme die denkbeeldige knauw toch gekregen, van haar eigen Moeder notabene! Verdwaasd laat ik haar gaan. Trillend, falend. Mijn hoofd automatisch weer naar het gedecideerde geluid van Mark en Hugo, die zich niets hebben aangetrokken van de ontploffing in een of andere huiskamer in Amsterdam-Oost.
De scholen blijven dicht tot aan 28 april, tot de meivakantie dus. Maar we mogen vooral niets plannen, laat staan boeken, priemt Mark Rutte met zijn oogjes naar ons. De jongste is druk met haar eigen ogen die nog vuur spuwen. Woest pakt zij de afstandsbediening en gooit de onverstoorbare Drie-eenheid pardoes uit de ether. Eindelijk grijpt Vader in, tilt de jongste van de bank en sleept het inmiddels krijsende kind naar boven om ‘af te koelen’.
“Dit is een van de zwaarste periodes in onze geschiedenis buiten oorlogstijd”, hoor ik Rutte zeggen, “In een volwassen democratie met volwassen, trotse mensen moeten we het met zijn allen doen.” Ik knik naar het beeld en denk: “Meine Güte, nog een maand…” Hoe dan ook: Wij sláán ons er wel doorheen!
Coronisch Tijdperk III
INTRATUIN
De Intratuin. Zondagochtend. Ze zijn net vijf minuten open en ik rijd met kloppend hart het parkeerterrein op. Licht euforisch. Gistermiddag werd ik vlak voor de hekken nog weggestuurd door fluorescerende Intratuin-regelaars. VOL. Het stond er minstens twee keer. Dat soort details gaan je dan irriteren. M’n knipperlicht voor linksaf mocht weer uit. Afdruipen. Naar huis.
Ergens niet in mogen, of het nou de Python-achtbaan is omdat ik nog te klein ben, of de Intratuin omdat ik te veel ben; ik word daar verbeten van.
De volgende ochtend, nieuwe ronde, nieuwe kansen: Man, jongste en ik stappen uit de auto. We zien een heel nieuw circus voor de entree. Bedrijvige anderhalve-meterhesjesmensen dirigeren bezoekers over een strak geslingerd pad richting entree. Overal dikke pijlen. Overal keurige anderhalve-meterstreepjes op de grond. De rij van deze ‘attractie’ is nog kort. Verderop bij de nieuwe ingang krijgt ieder plukje bezoekers een karretje overhandigd door een ‘hesje’. Zijn felblauwe plastic handschoenen schitteren in de zon. We lopen door tot we op een ‘GEEN’-bord stuiten. “Geen cash, geen kinderen, geen huisdieren,” lees ik hardop. “Geen kinderen?” herhaal ik, terwijl ik een hesje verbijsterd aankijk. Deze kijkt hoogst ongelukkig terug en vraagt nog vriendelijk aan onze dochter hoe oud ze is, alsof dat haar ook maar iets minder ‘kind’ zou maken. “Acht jaar,” antwoordt ze braaf. Haar lipjes beginnen te trillen. Ze wilde zo graag een vetplantje uitzoeken. Voor haar kamertje. Met een fel kleurtje ofzo. Ik weet precies welke kleur ze het liefst zou willen, maar ze durft er niet (meer) op te hopen. We stappen uit de rij. We knuffelen en troosten haar wat onhandig; haar ouders moeten nu eigenlijk zelf getroost. We denken na over digitale oplossingen. Mama zal de hele collectie vetplanten vastleggen en appen naar de telefoon van haar thuiszittende zus, goed? De achtjarige knikt en verbijt haar teleurstelling. Papa loopt met haar naar huis en zal later terugkeren per fiets.
Inmiddels sta ik weer in de rij, een stuk minder goed geluimd. Poging twee. Drie eigenlijk. Een karretje wordt naar mij toegerold. En dan is het toch echt zover: Ik ben binnen.
Koers houden en afstand houden. Ik moet er hard voor werken wil ik tegelijkertijd mijn favoriete plantjes spotten. De hele indeling is op de schop gegaan, om de winkel ‘geanderhalvemeterd’ te krijgen. Dan moet ‘t toch niet zo moeilijk zijn? Het gemanoeuvreer in deze ruimte, het inhouden of toch iets meer gas geven, het inschatten of je nou wel of niet tussen de mensen door mag, het twijfelachtige ‘zal-ik-of-ga-jijgevoel’ en intussen het je afvragen waar nu toch de petunia’s staan, het is een vervreemdende manier van je met elkaar voortbewegen. Met elkaar. Maar dát is het hele eiereneten! Met elkaar mág niet meer. Wat doe ik hier? Blijf thuis! “We moeten dit met elkaar doen” is puur symbolisch. In praktische zin mogen we het hélémaal niet meer met elkaar doen. Niks meer! Alsof het nu pas tot me doordringt… Ik pak een bak met zes violen. Hun blaadjes raken elkaar speels.
Ik word gebeld. Manlief. Hij staat weer bij de ingang. Hij wil naar binnen, maar dat mag niet zomaar. Dat mag alleen als hij een leeg karretje meeneemt. Dat zijn partner al binnen is mét karretje, moet ik maar komen bewijzen. Ze staan erop. This is Holland! Tegen het verkeer in rijden wordt me niet in dank afgenomen. Een dame sommeert mij meer afstand te houden. En passeert me met een theatraal afgewend hoofd. Ik focus me op de afdeling narcissen, daarachter moet ie staan. Ja! Ik zwaai. Naar hem én naar het hesje die over de karretjes gaat. Beiden zwaaien opgelucht terug. De rij is nu echt lang geworden. Iedereen staat op anderhalve meter te ‘dringen’ voor deze naargeestige Intratuin-experience. Michel duikt mijn anderhalve-meterzone binnen. Eindelijk iets normaals binnen dit ‘nieuwe normaal’. We zetten koers naar de vetplantenafdeling. Een fotoshoot blijkt niet nodig; ik zie precies welke ze wil hebben. Daar! Die gele.
Vrolijk Pasen allemaal.
Coronisch Tijdperk I, 13-19 april 2020
STOM
De jongste: “Waarom jij papa toch hebt uitgekozen, dát begrijp ik niet?”
Ik: “Nee?”
De jongste: “Nee, jullie zijn zo verschillend.”
Ik: “Oh ja, zijn wij zo anders?”
De jongste: “Nou, in één ding zijn jullie wel hetzelfde.”
Ik ben oprecht benieuwd.
“Ja,” vervolgt ze, “jullie zijn allebei stom.”
Ik waarschuw maar vast. Dit wordt een stom stukje. Alles is stom. Dat klinkt heel puberaal en dat is het ook. Mijn zoon van veertien zegt de hele dag door hoe stom hij alles vindt: uiteraard alles aangaande zijn zusjes, natuurlijk ook de stukjes die ik schrijf (“Heb je niet wat beters te doen met je leven?”), mijn theaterwerk in ’t algemeen en vooral in het bijzonder, zoals de filmpjes die ik maak voor de digi-taaltheaterlessen voor vluchtelingen. Maar ook een vrouw op het journaal is stom als ze uitlegt hoe moeizaam haar werk in de evenementenbranch is geworden door Corona (“Ze heeft gewoon stom werk gekozen.”). Ik hoor mezelf nog tegen hem zeggen: “Morgen ga ik ’es turven hoe vaak jij ‘stom’ zegt.” Maar het is besmettelijk. Ik, de puber van vierenveertig, vind het nu ook.
Alles is stom. Ik vind de gewone wereld stom, omdat ie nu niet meer gewoon is, ik vind de digitale wereld stom, omdat ik die niet begrijp, ik vind mijn kinderen stom, omdat ze ellendige spiegels zijn, die me continu confronteren met een persoon, die ik nog wel het stomste vind van allemaal: ikzelf.
Dag in dag uit zit ik met mezelf. Zoals iedereen, dat weet ik ook wel. Maar ik ben klaar met mezelf. Vooral deze week. Bah. Ik word geacht van alles en iedereen afstand te houden, maar wat zou het fijn zijn om eens anderhalve meter van mezelf vandaan te blijven. Heerlijk. Even niet dat stomme hoofd, met die stomme gedachtes. Gewoon die draaikolk bezien van gepaste afstand en er niks mee hoeven. Me ervan afwenden of er alleen een steelse blik op werpen en dan weer door. Zo doen we dat toch, tegenwoordig?!
“We hebben het ermee te doen,” zeg ik notabene zélf tegen iedereen. Terwijl ik het gevoel krijg dat de rest van de stad zich erbij neer heeft gelegd, blijf ik nog in het theatergevoel hangen. Bijna met weemoed denk ik terug aan hoe we in het begin onwennig giebelden naar elkaar met een ‘sorry dat ik zo doe, maar het moet’-gevoel. Aan de pretjes die ik had met winkelpersoneel, omdat ik nog niet helemaal door had of ik nou juist wel of juist niet op het getapete kruis moest staan. Dat ik hen bijna uitgelaten toeriep: “Voedt u me maar op, hoor, zeg maar hoe u mij hebben wil.” Ze hebben me opgevoed. Net als iedereen.
We zijn het gewend nu om in bochten om elkaar heen te lopen, om hard te lopen met mondkapjes op, om pijlen te volgen in de kledingwinkels en plastic handschoentjes te vinden in het zwerfafval. Ik vind dat de voorstelling te lang duurt, in herhaling valt. Ik weet dat ik moet blijven kijken, dat ik zelfs mee moet doen (ik ben toch zo van het interactieve theater?). En ik doe het ook. Ik zie ook dat er bijna geen publiek meer is. We hebben het gezien, we vonden het lachwekkend absurd, we zijn er verdrietig van geworden, we waren allemaal van slag. En nu doen we gewoon mee. Ik neem het niemand kwalijk. Zeker niet. Ik vind het juist stom dat ik er maar niet aan wen. Dat het me blijft raken, dat stomme gele anderhalvemeter-bord in het park.
Een overgevoelig typje. Daar is wellicht nog begrip voor op te brengen. Niet doen, onschuldig ben ik niet. Ik ben echt fout geweest. Falend leiderschap is de reden dat ik nu helemáál klaar ben met mezelf: mijn eigen gemaakte wormenhotel is naar de gallemiezen! Vermoord heb ik ze niet, maar dood door schuld is me zeker aan te rekenen. Arme, onschuldige, hersenloze wezens die ‘goud’ maken van ons afval. Heb ik omgebracht. Mijn zoon vindt het stom, vooral gênant dat ik zo melodramatisch doe. Ik vind het stom dat ik mijn mooie koninkrijk heb verwoest. Prachtige tijgerwormen. Ze waren zo lekker bezig. In het hotel. En zij gaven me het gevoel dat ik lekker bezig was, lekker met mijn handen in hun vruchtbare poep, een stadsmens die verbinding houdt met de natuur. Maar wat deed ik? Ik heb ze laten stikken, letterlijk. Ik heb ze overvoerd, waardoor zuurstofkanalen waren dichtgeslibd. Zoals patiënten op de IC snakken naar zuurstof en creperen door Corona, zo crepeerden honderden wormen in mijn achtertuin. Door mij. Ik weet hoe STOM het is om zo’n vergelijking te trekken, maar mijn hoofd doet het, mijn stomme hoofd doet het! Strontchagrijnig ben ik ervan.
De restanten van het land van mijn onderdanen heb ik leeggekieperd in ons achter- en voortuintje. “Het ruikt naar boerderij”, zegt mijn middelste mild.
Weet je hoe gemakkelijk je weer kan beginnen met een wormenbak? Ik app mijn buurvrouw en ik sjok met een bakje naar haar huis. Ik weet niet of ik binnen mag komen, dus ik zet mijn bakje bij haar voordeur. Tot mijn verrassing mag ik binnenkomen. Ik loop naar haar tuin en daar krijg ik een schepje van haar huisdieren mee. Zij is ook milieubewust, zoals ik, maar dan écht.
Pfff… Alsof Mark Rutte opnieuw zou mogen beginnen na zo’n catastrofe.
Zoon: “Mama!”
Hij staat buiten, in de voortuin. Ik zit binnen.
“Het stinkt hier echt verschrikkelijk!”
Hij verheft zijn stem nog eens extra. Over gênant gesproken.
“Mama, gatverdamme! Je hebt onze tuin verpest!”
Ik hoor hem, net als iedereen op het hof.
“Echt, je bent debiel in je hoofd!”
13-19 april 2020
NB: dit stukje is geplaatst zonder toestemming van mijn zoon. De reden… juist, hij vindt het stom.
Coronisch Tijdperk V, 30 april 2020
ONTPLOFFINGEN
De trap in ons huis verraadt alles. Hij vertelt je niet alleen wie erop loopt, maar als je goed luistert ook zijn of haar gemoedstoestand. Ik zit boven in de werkkamer, het land van rust. Iemand op de trap… mijn jongste van acht… – ik luister – … er is onweer op komst.
De deur vliegt open. Daar staat ze: rood en stomend. Dat ik mijn moederrol voor een paar uur op ‘stil’ heb gezet, doet niet ter zake. Jij Bent De Moeder, zegt ze en daar heeft zij geen tekst voor nodig. Ik zucht in- en uitwendig: “Wat is er aan de hand?” vraagt De Moeder.
Dikke tranen wellen op in haar ogen. Dat is trouwens een prachtig beeld. Een oog dat gevuld raakt met emotioneel vocht is van verbluffende schoonheid. Los natuurlijk van de context, een ogenblik later ben ik weer volledig uitgeZOOMd, als mijn jongste met de klaagzang start. “Nou,” begint ze, haar ogen overstromen inmiddels, “ik had met potlood in H. d’r wiskundeschrift ‘Pimool’ geschreven en nou heeft zij ‘Pimool’ mét PEN (de toon gaat hier omhoog, evenals het volume) op de voorkant van mijn spellingsboek geschreven.” “Wat vervelend” zeg ik, ook tegen mezelf. “En… waar is papa dan?” Papa zit doordeweeks vier dagen in deze oase, ik slechts één. “Papa is er niet” vertelt ze me. “Die is boodschappen doen.”
De trap verraadt dat wij beiden naar beneden komen, verhaal halen bij de middelste. Zal ze mee gaan ontploffen? Of zal ze gelaten zwijgen? Meer smaken lijken er niet te bestaan. Waarom ze het heeft gedaan? De eerste keer dat ik het vraag ‘skipt’ ze me. Bij de tweede keer worden er schouders op gehaald. “Gewoon.” Als ik toch door blijf drammen om tekst en uitleg, hoor ik dat ze het ‘gewoon’ even harder terug wilde doen. Zo doet haar broer het toch ook? “Als ik hem sla, slaat hij mij 10 keer zo hard terug.” Dat ik dit niet ‘gewoon’ vind, boeit haar niet. Dat zegt ze nog net niet hardop (dat duurt nog een klein jaar, schat ik). De praktische ethiek erbij dan maar: “Dit zou jij toch ook niet leuk vinden als zij dit bij jou…” Ze kijkt me verveeld aan. Ze weet het best, zeggen haar ogen, maar hier in huis is ’t gewoon… Gewoon.
Hier in huis, hier in huis?! Wat is dat toch ‘hier in huis’? Waarom moeten er andere leefregels, omgangsvormen gelden dan buitenshuis? Buitenshuis is er al het ‘nieuwe normaal’ en dan binnenshuis dealen met… ja wat? Het ‘nieuwe gewoon’?! Niks gewoon, zeer Ongewoon, vind ik. Maar ik hoor bij de minderheid…
‘Duivelse dilemma’s’ noemt onze regering al het leed dat veroorzaakt wordt door alle verboden die er heersen. De kwijnende ouderen en de verstandelijk beperkten en de lichamelijk beperkten en de vluchtelingen. Zij die afhankelijk zijn betalen de hoogste prijs. Maar we doen het. We gehoorzamen aan de regels. Niet vanuit ons hart, wel vanuit ons verstand. Zo ziet ons landsbestuur het graag, dat wij, het volk verstandig is. Onze liberale premier leunt in grote mate op onze redelijkheid.
En daar heb je het. Bij ons thuis (godzijdank) geen duivelse dilemma’s, maar wel een ander hels karwei: redelijk blijven. In onze vijfkoppige samenleving is er tegenwoordig namelijk altijd wel ééntje onredelijk. Of twee. Of drie (doemscenario). Dan kun je afspraken maken wat je wilt, regels handhaven, je beleid desgewenst versoepelen, maar Sterker nog: alleen al consensus krijgen over wat ‘redelijk’ is, is een hoofdpijndossier. Een van de laatste ontploffingen tussen mij en mijn zoon – een soort illegaal vuurwerk – ging daarover: “Hier wil ik nog op terugkomen!” schreeuwde mijn zoon tegen het eind van ontploffing 1 en ik schreeuwde terug: “Dat lijkt me heel goed!” We parkeerden ons meningsverschil tot bij het avondeten. De start was in rust, maar we trokken op alsof het een acceleratierace was van Bugatti tegen Tesla. Na zo’n 2,5 seconden stond mijn zoon op de spreekwoordelijke 100: “Mama, je bent Onredelijk!” Ik haalde ’m in: “Ik Onredelijk? JIJ bent Onredelijk!!” Harder en harder ging ik, brieste over verschillende perspectieven, namelijk smalle (hij) en brede (ik), bulderde over geen vertrouwen (ik in hem). Het slotakkoord kwam van onze jongste die met haar vingers in haar oren de geluidsbarrière overtrof met KOP DICHT, JULLIE MOETEN HET GOEDE VOORBEELD GEVEN!
Dat ons gezin explosief is, is niet Coronisch. Dat wij zo frequent ontploffen wel. Het is een mijnenveld. “Thuis laat je je hondje uit” is een ‘eigen’wijsheid van mijn lieve Bizonpartner. Welnu, ons huis is inmiddels doordrenkt van smerige pisluchten en dampende hondenkak.
Waar al die onmin vandaan komt? Echt, ik zou er een boek over kunnen schrijven! Maar het gaat nérgens over. Ja, over de meest futiele zaken. Wie bijvoorbeeld als eerste de Donald Duck mag lezen, over het neuriën van een deuntje (zoon kan zijn zus en zijn moeder hier waanzinnig mee maken), over geen balletjes gooien binnen, omdat de honden dan de tent afbreken. Over niet aan tafel komen als het eten op tafel staat. Over te vroeg van tafel gaan als we nog niet klaar zijn. Over waar de scheidslijn zich onder tafel zou moeten bevinden voor ons voetenwerk. Over remsporen in de wc-pot… Over alles, maar dan ook alles valt bij ons te twisten. Dat is misschien niet erg. Als je het kan bespreken, is er niks aan de hand. Maar iedereen pakt bij ons gelijk z’n mitrailleur.
“Maar ‘Pimool’“, zegt hun vader ‘s avonds na ’t avondeten, “dat is een grapje, neem ik aan?” Jongste en middelste beginnen te giebelen. “Want je weet wel hoe je het schrijft, toch?” Kom op zeg, natuurlijk weten ze dat! Dit is bedoeld: “Voor als je de juf wil pesten en dat je het dan zo verkeerd opschrijft dat ze denkt dat het geheimschrift is,” aldus de jongste. Jaja.
“Maar hoe schrijf je het dan?” polst vader toch nog even. De jongste spelt: “P – I – M – E – L .” Het is even stil. Jongste én middelste kijken ons glanzend aan. Hoewel dit woord in schooldictees waarschijnlijk niet gauw zal worden getoetst, bekruipt mij een falend gevoel. Tot zover vijf weken thuisonderwijs.
Eén meevaller: onze oudste heeft hier niks van meegekregen. Hij zit alweer achter zijn computer een of andere ‘flag’ te ‘capturen’. Anders had hij dit futiele foutje breed uitgemeten. Héél breed. Zó breed, dat de boel gelijk weer was ontploft…
Foto verplegers: Marieke (8 jaar) heeft tijdens een Corona-speurtocht in A’dam Watergraafsmeer een brief geschreven voor de verplegers van het OLVG.
Maart 2020. Impressie Coronisch tijdperk 1
THUISONDERWIJS
“Mam, mam, Wouter heeft al twee keer ‘Fuck’ gezegd!” Het is maandagochtend, 8.55 uur. De tweede week van het thuisonderwijs in dit Coronische tijdperk is ingegaan. Ik ben net terug van honden uitlaten. Hoe lang mag dat nog? Mijn jongste van acht (pardon: acht-drie-kwart) is opgetogen dat zij de eerste verklikker was. Normaal gesproken wint haar twaalfjarige zus. Hun broer van veertien is wederom de ‘zwarte piet’ (Mag deze uitdrukking nog?!). Vorige week werd tot onze verrassing duidelijk, dat onze oudste de hele dag door serieus geluid produceert. En dat voor zo’n introverte jongen. Achter zijn zelfgebouwde computer met zijn Corsair K95 RGB toetsenbord neuriet, fluit, gamet en kletst hij (hij noemt het ‘overleggen’) met z’n ‘matties’ via een Discord (“soort What’sApp maar dan beter”, aldus zoon). Dat hij zo ‘connected’ is, moeten wij (ouders) juist waarderen, vindt hij. “Ben ik eindelijk sociaal bezig, is het wéér niet goed,” is zijn weerwoord. Tuurlijk. Maar de rest van het gezin wordt gillend gek van zijn luidruchtige sociale processen. En maakt híj geen geluid; dan zijn device wel: “Wouter!” toetert de twaalfjarige door de kamer, “hij (computer) staat hard te blazen!!”
Waarom we hem niet gewoon naar boven sturen? Dat zou inderdaad de meest voor de hand liggende oplossing zijn. Echter, deze jongeman is puber en hij wil coûte que coûte bij zíjn geliefde computer blijven (en die staat juist beneden zodat wij ouders nog enig zicht hebben op wat hij uitvoert). Maar met de ‘skere’ laptop die hij voor school heeft naar boven vertrekken, hij vertikt het. Moet ik, zijn moeder, nu ‘kernwapens’ in gaan zetten voor deze verbanning? Misschien.
Voorlopig voeren we een koude oorlog. Op fluiten, neuriën staat inmiddels een stevige reprimande, die ik hem overigens nooit hoef te geven; zodra ik mijn mond open doe hebben zijn ‘harpijzusjes’ hem al de wind van voren gegeven.
Verwonderen doe ik mij nog steeds als de digitale lessen van mijn twee ‘middelbaren’ op stoom zijn. Oortjes en koptelefoons zijn op. Ze zijn hier als gezin, maar op zichzelf, en ook elders met velen. Ik probeer de communicatieve lijnen voor me te zien: ze maken meesterlijke, bijna tastbare geometrie. Heerlijk als deze bizarre virtuele constructies onbedoeld de aardse realiteit schampen: De middelste zit via ‘Google Meet’ in een wiskundeles en vraagt hardop aan haar lerares: “Ik heb nog een vraag”, waarop haar broer (die net in een ‘Google Meet’ Duitse les aan het stoeien is met ‘ein’ en ‘eine’) op haar reageert met: “Ja wat is er?”
De jongste neemt ook dagelijks virtuele vluchten. Zij verschanst zich achter mijn computer voor haar dagelijkse portie ‘Rekentuin’. Zo heeft ze al 99 munten verdiend. Vijf minuten later blijken deze inkomsten alweer ‘vershopt’. Glinsterende bekers en medailles prijken in haar prijzenkast. “Dat staat gezellig” vindt ze. En ook de prijzenkast zelf heeft ze moeten aanschaffen. Het werd de duurste: eentje met gouden lijnen. Rekentuin bevordert niet alleen rekenen, maar blijkbaar ook materialisme.
En wat nou met die twee ‘fuckjes’? Het is nog steeds maandagmorgen, het begin van week 2 en mijn jongste wacht met ongeduld op mijn reactie. Ze heeft er overduidelijk zin in dat iemand zwaar op zijn falie krijgt. Zoon verdedigt zich: Hij had het niet tegen ons, dus dan telt ’t niet. Jajaja, hij weet drommels goed dat het sowieso verboden vocabulaire is.
“Wouter, nog 1 keer een scheldwoord en je gaat naar boven” hoor ik mezelf wat vermoeid zeggen. Ik zet me schrap. Gaat ie bokken? In een eindeloze discussie? Schreeuwen? “Kijk mama” zegt hij opgetogen, “Ik zal minder praten vandaag, want dan moet ik eerst op dit knopje drukken.” Ik kijk naar ‘het knopje’ en dan naar hem. Warempel, hij gelooft écht dat dit De Oplossing zal zijn. Ik glimlach en neem een besluit. Overtuigd ben ik niet. Maar ik besluit hem te geloven. Waarom ook niet? Ik geloof hem.
Dinsdag 31 maart 2020
PERSCONFERENTIE
De laatste dag van maart zou ons een voorzichtige prognose geven van hoe lang dit Corona-tijdperk nog zal duren. Mijn jongste vroeg herhaaldelijk wanneer de tv nou aanging. Voor haar is vooral 1 juni een heet hangijzer. Dan wordt ze negen, wat haar betreft een harde deadline voor het hele Corona-gedoe. We hebben haar al voorzichtig proberen duidelijk te maken dat ze daar niet te veel op moet rekenen. Voorzichtig, alles doen we tegenwoordig voorzichtig. Maar haar huilbui die daar opvolgde, daar was niks voorzichtigs aan.
Wij gingen ervoor zitten, voor de persconferentie van 31 maart. Opgewonden en wel, blijkens de woelige avondeten-sessie daaraan voorafgaand. Wat een kippenhok! Al die simultane dialogen (en monologen: “Mag ik ook wat zeggen?! Ik wil ook wat zeggen!”)! Het geluid dat ons gezin produceert lijkt rond het avondmaal tot een kakofonisch hoogtepunt (of dieptepunt?) te komen. Vanavond was nog een graad erger, omdat ik mijn ongenoegen had geuit over de beperkte bereidwilligheid van een ieder om meer huishoudelijke klusjes op zich te nemen. De reactie had iets weg van een oproer.
Het is al over zevenen als we ons in allerijl verplaatsten van de eetkamertafel naar de bank bij de tv. De aanblik van onze Premier met zijn minister én de ‘TikTok-mevrouw’ heeft al bijna iets vertrouwds. Maar het wordt er niet gezelliger op. Terwijl Vader en Moeder hun best doen om onze landbestuurders te volgen, pakt het jongste kind zomaar één van onze hondjes van achteren vast. Moeder schrikt zich een hoedje! In een ‘split second’ zie ik de knauw van de geschrokken hond al voor me, vervolgens onze weg naar het OLVG – de plek waar je Corona-technisch níet wilt wezen – het overbelaste zorgpersoneel lastigvallend. Niets van dit al, gelukkig. Maar dat ‘hoedje’ valt verkeerd bij de jongste, die schrikt, omdat ik schrik en die boos wordt, omdat ik boos word. En terwijl ik boos uitleg waarom ik geschrokken en daardoor boos werd, begint het een en ander uit de hand te lopen – oh de buren, och die arme buren… Voor ik het weet geeft mijn jongste mij een ferme pets midden op mijn hoofd, waarna ik haar woest bij haar nekvel grijp. Stomend kijken we elkaar aan. Heeft ze verdomme die denkbeeldige knauw toch gekregen, van haar eigen Moeder nota bene! Verdwaasd laat ik haar gaan. Trillend, falend. Mijn hoofd automatisch weer naar het gedecideerde geluid van Mark en Hugo, die zich niets hebben aangetrokken van de ontploffing in een of andere huiskamer in Amsterdam-Oost.
De scholen blijven dicht tot aan 28 april, tot de meivakantie dus. Maar we mogen vooral niets plannen, laat staan boeken, priemt Mark Rutte met zijn oogjes naar ons. De jongste is druk met haar eigen ogen die nog vuur spuwen. Woest pakt zij de afstandsbediening en gooit de onverstoorbare Drie-eenheid pardoes uit de ether. Eindelijk grijpt Vader in, tilt de jongste van de bank en sleept het inmiddels krijsende kind naar boven om ‘af te koelen’.
“Dit is een van de zwaarste periodes in onze geschiedenis buiten oorlogstijd”, hoor ik Rutte zeggen, “In een volwassen democratie met volwassen, trotse mensen moeten we het met zijn allen doen.” Ik knik naar het beeld en denk: “Meine Güte, nog een maand…” Hoe dan ook: Wij sláán ons er wel doorheen!
Coronisch Tijdperk III
INTRATUIN
De Intratuin. Zondagochtend. Ze zijn net vijf minuten open en ik rijd met kloppend hart het parkeerterrein op. Licht euforisch. Gistermiddag werd ik vlak voor de hekken nog weggestuurd door fluorescerende Intratuin-regelaars. VOL. Het stond er minstens twee keer. Dat soort details gaan je dan irriteren. M’n knipperlicht voor linksaf mocht weer uit. Afdruipen. Naar huis.
Ergens niet in mogen, of het nou de Python-achtbaan is omdat ik nog te klein ben, of de Intratuin omdat ik te veel ben; ik word daar verbeten van.
De volgende ochtend, nieuwe ronde, nieuwe kansen: Man, jongste en ik stappen uit de auto. We zien een heel nieuw circus voor de entree. Bedrijvige anderhalvemeterhesjesmensen dirigeren bezoekers over een strak geslingerd pad richting entree. Overal dikke pijlen. Overal keurige anderhalvemeterstreepjes op de grond. De rij van deze ‘attractie’ is nog kort. Verderop bij de nieuwe ingang krijgt ieder plukje bezoekers een karretje overhandigd door een ‘hesje’. Zijn felblauwe plastic handschoenen schitteren in de zon. We lopen door tot we op een ‘GEEN’-bord stuiten. “Geen cash, geen kinderen, geen huisdieren,” lees ik hardop. “Geen kinderen?” herhaal ik, terwijl ik een hesje verbijsterd aankijk. Deze kijkt hoogst ongelukkig terug en vraagt nog vriendelijk aan onze dochter hoe oud ze is, alsof dat haar ook maar iets minder ‘kind’ zou maken. “Acht jaar,” antwoordt ze braaf. Haar lipjes beginnen te trillen. Ze wilde zo graag een vetplantje uitzoeken. Voor haar kamertje. Met een fel kleurtje of zo. Ik weet precies welke kleur ze het liefst zou willen, maar ze durft er niet (meer) op te hopen. We stappen uit de rij. We knuffelen en troosten haar wat onhandig; haar ouders moeten nu eigenlijk zelf getroost. We denken na over digitale oplossingen. Mama zal de hele collectie vetplanten vastleggen en appen naar de telefoon van haar thuiszittende zus, goed? De achtjarige knikt en verbijt haar teleurstelling. Papa loopt met haar naar huis en zal later terugkeren per fiets.
Inmiddels sta ik weer in de rij, een stuk minder goed geluimd. Poging twee. Drie eigenlijk. Een karretje wordt naar mij toe gerold. En dan is het toch echt zover: Ik ben binnen.
Koers houden en afstand houden. Ik moet er hard voor werken wil ik tegelijkertijd mijn favoriete plantjes spotten. De hele indeling is op de schop gegaan, om de winkel ‘geanderhalvemeterd’ te krijgen. Dan moet ‘t toch niet zo moeilijk zijn? Het gemanoeuvreer in deze ruimte, het inhouden of toch iets meer gas geven, het inschatten of je nou wel of niet tussen de mensen door mag, het twijfelachtige ‘zal-ik-of-ga-jij-gevoel’ en intussen het je afvragen waar nu toch de petunia’s staan, het is een vervreemdende manier van je met elkaar voortbewegen. Met elkaar. Maar dát is het hele eiereneten! Met elkaar mág niet meer. Wat doe ik hier? Blijf thuis! “We moeten dit met elkaar doen” is puur symbolisch. In praktische zin mogen we het hélémaal niet meer met elkaar doen. Niks meer! Alsof het nu pas tot me doordringt… Ik pak een bak met zes violen. Hun blaadjes raken elkaar speels.
Ik word gebeld. Manlief. Hij staat weer bij de ingang. Hij wil naar binnen, maar dat mag niet zomaar. Dat mag alleen als hij een leeg karretje meeneemt. Dat zijn partner al binnen is mét karretje, moet ik maar komen bewijzen. Ze staan erop. This is Holland! Tegen het verkeer in rijden wordt me niet in dank afgenomen. Een dame sommeert mij meer afstand te houden. En passeert me met een theatraal afgewend hoofd. Ik focus me op de afdeling narcissen, daarachter moet ie staan. Ja! Ik zwaai. Naar hem én naar het hesje die over de karretjes gaat. Beiden zwaaien opgelucht terug. De rij is nu echt lang geworden. Iedereen staat op anderhalve meter te ‘dringen’ voor deze naargeestige Intratuin-experience. Michel duikt mijn anderhalvemeterzone binnen. Eindelijk iets normaals binnen dit ‘nieuwe normaal’. We zetten koers naar de vetplantenafdeling. Een fotoshoot blijkt niet nodig; ik zie precies welke ze wil hebben. Daar! Die gele.
Vrolijk Pasen allemaal.
Coronisch Tijdperk I, 13-19 april 2020
STOM
De jongste: “Waarom jij papa toch hebt uitgekozen, dát begrijp ik niet?”
Ik: “Nee?”
De jongste: “Nee, jullie zijn zo verschillend.”
Ik: “Oh ja, zijn wij zo anders?”
De jongste: “Nou, in één ding zijn jullie wel hetzelfde.”
Ik ben oprecht benieuwd.
“Ja,” vervolgt ze, “jullie zijn allebei stom.”
Ik waarschuw maar vast. Dit wordt een stom stukje. Alles is stom. Dat klinkt heel puberaal en dat is het ook. Mijn zoon van veertien zegt de hele dag door hoe stom hij alles vindt: uiteraard alles aangaande zijn zusjes, natuurlijk ook de stukjes die ik schrijf (“Heb je niet wat beters te doen met je leven?”), mijn theaterwerk in ’t algemeen en vooral in het bijzonder, zoals de filmpjes die ik maak voor de digitaal theater-lessen voor vluchtelingen. Maar ook een vrouw op het journaal is stom als ze uitlegt hoe moeizaam haar werk in de evenementenbranch is geworden door Corona (“Ze heeft gewoon stom werk gekozen.”). Ik hoor mezelf nog tegen hem zeggen: “Morgen ga ik ’s turven hoe vaak jij ‘stom’ zegt.” Maar het is besmettelijk. Ik, de puber van vierenveertig, vind het nu ook.
Alles is stom. Ik vind de gewone wereld stom, omdat ie nu niet meer gewoon is, ik vind de digitale wereld stom, omdat ik die niet begrijp, ik vind mijn kinderen stom, omdat ze ellendige spiegels zijn, die me continu confronteren met een persoon, die ik nog wel het stomste vind van allemaal: ikzelf.
Dag in dag uit zit ik met mezelf. Zoals iedereen, dat weet ik ook wel. Maar ik ben klaar met mezelf. Vooral deze week. Bah. Ik word geacht van alles en iedereen afstand te houden, maar wat zou het fijn zijn om eens anderhalve meter van mezelf vandaan te blijven. Heerlijk. Even niet dat stomme hoofd, met die stomme gedachtes. Gewoon die draaikolk bezien van gepaste afstand en er niks mee hoeven. Me ervan afwenden of er alleen een steelse blik op werpen en dan weer door. Zo doen we dat toch, tegenwoordig?!
“We hebben het ermee te doen,” zeg ik nota bene zélf tegen iedereen. Terwijl ik het gevoel krijg dat de rest van de stad zich erbij neer heeft gelegd, blijf ik nog in het theatergevoel hangen. Bijna met weemoed denk ik terug aan hoe we in het begin onwennig giebelden naar elkaar met een ‘sorry dat ik zo doe, maar het moet’-gevoel. Aan de pretjes die ik had met winkelpersoneel, omdat ik nog niet helemaal door had of ik nou juist wel of juist niet op het getapete kruis moest staan. Dat ik hen bijna uitgelaten toeriep: “Voedt u me maar op, hoor, zeg maar hoe u mij hebben wil.” Ze hebben me opgevoed. Net als iedereen.
We zijn het gewend nu om in bochten om elkaar heen te lopen, om hard te lopen met mondkapjes op, om pijlen te volgen in de kledingwinkels en plastic handschoentjes te vinden in het zwerfafval. Ik vind dat de voorstelling te lang duurt, in herhaling valt. Ik weet dat ik moet blijven kijken, dat ik zelfs mee moet doen (ik ben toch zo van het interactieve theater?). En ik doe het ook. Ik zie ook dat er bijna geen publiek meer is. We hebben het gezien, we vonden het lachwekkend absurd, we zijn er verdrietig van geworden, we waren allemaal van slag. En nu doen we gewoon mee. Ik neem het niemand kwalijk. Zeker niet. Ik vind het juist stom dat ik er maar niet aan wen. Dat het me blijft raken, dat stomme gele anderhalvemeter-bord in het park.
Een overgevoelig typje. Daar is wellicht nog begrip voor op te brengen. Niet doen, onschuldig ben ik niet. Ik ben echt fout geweest. Falend leiderschap is de reden dat ik nu helemáál klaar ben met mezelf: mijn eigen gemaakte wormenhotel is naar de gallemiezen! Vermoord heb ik ze niet, maar dood door schuld is me zeker aan te rekenen. Arme, onschuldige, hersenloze wezens die ‘goud’ maken van ons afval. Heb ik omgebracht. Mijn zoon vindt het stom, vooral gênant dat ik zo melodramatisch doe. Ik vind het stom dat ik mijn mooie koninkrijk heb verwoest. Prachtige tijgerwormen. Ze waren zo lekker bezig. In het hotel. En zij gaven me het gevoel dat ik lekker bezig was, lekker met mijn handen in hun vruchtbare poep, een stadsmens die verbinding houdt met de natuur. Maar wat deed ik? Ik heb ze laten stikken, letterlijk. Ik heb ze overvoerd, waardoor zuurstofkanalen waren dichtgeslibd. Zoals patiënten op de IC snakken naar zuurstof en creperen door Corona, zo crepeerden honderden wormen in mijn achtertuin. Door mij. Ik weet hoe STOM het is om zo’n vergelijking te trekken, maar mijn hoofd doet het, mijn stomme hoofd doet het! Strontchagrijnig ben ik ervan.
De restanten van het land van mijn onderdanen heb ik leeg gekieperd in ons achter- en voortuintje. “Het ruikt naar boerderij”, zegt mijn middelste mild.
Weet je hoe gemakkelijk je weer kan beginnen met een wormenbak? Ik app mijn buurvrouw en ik sjok met een bakje naar haar huis. Ik weet niet of ik binnen mag komen, dus ik zet mijn bakje bij haar voordeur. Tot mijn verrassing mag ik binnenkomen. Ik loop naar haar tuin en daar krijg ik een schepje van haar huisdieren mee. Zij is ook milieubewust, zoals ik, maar dan écht.
Pfff… Alsof Mark Rutte opnieuw zou mogen beginnen na zo’n catastrofe.
Zoon: “Mama!”
Hij staat buiten, in de voortuin. Ik zit binnen.
“Het stinkt hier echt verschrikkelijk!”
Hij verheft zijn stem nog eens extra. Over gênant gesproken.
“Mama, gatverdamme! Je hebt onze tuin verpest!”
Ik hoor hem, net als iedereen op het hof.
“Echt, je bent debiel in je hoofd!”
13-19 april 2020
NB: dit stukje is geplaatst zonder toestemming van mijn zoon. De reden… juist, hij vindt het stom.
Coronisch Tijdperk V, 30 april 2020
ONTPLOFFINGEN
De trap in ons huis verraadt alles. Hij vertelt je niet alleen wie erop loopt, maar als je goed luistert ook zijn of haar gemoedstoestand. Ik zit boven in de werkkamer, het land van rust. Iemand op de trap… mijn jongste van acht… Ik luister… Er is onweer op komst.
De deur vliegt open. Daar staat ze: rood en stomend. Dat ik mijn moederrol voor een paar uur op ‘stil’ heb gezet, doet niet ter zake. Jij Bent De Moeder, zegt ze en daar heeft zij geen tekst voor nodig. Ik zucht in- en uitwendig: “Wat is er aan de hand?” vraagt De Moeder.
Dikke tranen wellen op in haar ogen. Dat is trouwens een prachtig beeld. Een oog dat gevuld raakt met emotioneel vocht is van verbluffende schoonheid. Los natuurlijk van de context, een ogenblik later ben ik weer volledig uitgeZOOMd, als mijn jongste met de klaagzang start. “Nou,” begint ze, haar ogen overstromen inmiddels, “ik had met potlood in H. d’r wiskundeschrift ‘Pimool’ geschreven en nou heeft zij ‘Pimool’ mét PEN (de toon gaat hier omhoog, evenals het volume) op de voorkant van mijn spellingsboek geschreven.” “Wat vervelend” zeg ik, ook tegen mezelf. “En… waar is papa dan?” Papa zit doordeweeks vier dagen in deze oase, ik slechts één. “Papa is er niet” vertelt ze me. “Die is boodschappen doen.”
De trap verraadt dat wij beiden naar beneden komen, verhaal halen bij de middelste. Zal ze mee gaan ontploffen? Of zal ze gelaten zwijgen? Meer smaken lijken er niet te bestaan. Waarom ze het heeft gedaan? De eerste keer dat ik het vraag ‘skipt’ ze me. Bij de tweede keer worden er schouders op gehaald. “Gewoon.” Als ik toch door blijf drammen om tekst en uitleg, hoor ik dat ze het ‘gewoon’ even harder terug wilde doen. Zo doet haar broer het toch ook? “Als ik hem sla, slaat hij mij 10 keer zo hard terug.” Dat ik dit niet ‘gewoon’ vind, boeit haar niet. Dat zegt ze nog net niet hardop (dat duurt nog een klein jaar, schat ik). De praktische ethiek erbij dan maar: “Dit zou jij toch ook niet leuk vinden als zij dit bij jou…” Ze kijkt me verveeld aan. Ze weet het best, zeggen haar ogen, maar hier in huis is ’t gewoon… Gewoon.
Hier in huis, hier in huis?! Wat is dat toch ‘hier in huis’? Waarom moeten er andere leefregels, omgangsvormen gelden dan buitenshuis? Buitenshuis is er al het ‘nieuwe normaal’ en dan binnenshuis dealen met… ja wat? Het ‘nieuwe gewoon’?! Niks gewoon, zeer Ongewoon, vind ik. Maar ik hoor bij de minderheid…
‘Duivelse dilemma’s’ noemt onze regering al het leed dat veroorzaakt wordt door alle verboden die er heersen. De kwijnende ouderen en de verstandelijk beperkten en de lichamelijk beperkten en de vluchtelingen. Zij die afhankelijk zijn betalen de hoogste prijs. Maar we doen het. We gehoorzamen aan de regels. Niet vanuit ons hart, wel vanuit ons verstand. Zo ziet ons landsbestuur het graag, dat wij, het volk verstandig is. Onze liberale premier leunt in grote mate op onze redelijkheid.
En daar heb je het. Bij ons thuis (godzijdank) geen duivelse dilemma’s, maar wel een ander hels karwei: redelijk blijven. In onze vijfkoppige samenleving is er tegenwoordig namelijk altijd wel ééntje onredelijk. Of twee. Of drie (doemscenario). Dan kun je afspraken maken wat je wilt, regels handhaven, je beleid desgewenst versoepelen, maar Sterker nog: alleen al consensus krijgen over wat ‘redelijk’ is, is een hoofdpijndossier. Een van de laatste ontploffingen tussen mij en mijn zoon – een soort illegaal vuurwerk – ging daarover: “Hier wil ik nog op terugkomen!” schreeuwde mijn zoon tegen het eind van ontploffing 1 en ik schreeuwde terug: “Dat lijkt me heel goed!” We parkeerden ons meningsverschil tot bij het avondeten. De start was in rust, maar we trokken op alsof het een acceleratierace was van Bugatti tegen Tesla. Na zo’n 2,5 seconden stond mijn zoon op de spreekwoordelijke 100: “Mama, je bent Onredelijk!” Ik haalde ’m in: “Ik Onredelijk? JIJ bent Onredelijk!!” Harder en harder ging ik, brieste over verschillende perspectieven, namelijk smalle (hij) en brede (ik), bulderde over geen vertrouwen (ik in hem). Het slotakkoord kwam van onze jongste die met haar vingers in haar oren de geluidsbarrière overtrof met KOP DICHT, JULLIE MOETEN HET GOEDE VOORBEELD GEVEN!
Dat ons gezin explosief is, is niet Coronisch. Dat wij zo frequent ontploffen wel. Het is een mijnenveld. “Thuis laat je je hondje uit” is een ‘eigen’wijsheid van mijn lieve Bizonpartner. Welnu, ons huis is inmiddels doordrenkt van smerige pisluchten en dampende hondenkak.
Waar al die onmin vandaan komt? Echt, ik zou er een boek over kunnen schrijven! Maar het gaat nérgens over. Ja, over de meest futiele zaken. Wie bijvoorbeeld als eerste de Donald Duck mag lezen, over het neuriën van een deuntje (zoon kan zijn zus en zijn moeder hier waanzinnig mee maken), over geen balletjes gooien binnen, omdat de honden dan de tent afbreken. Over niet aan tafel komen als het eten op tafel staat. Over te vroeg van tafel gaan als we nog niet klaar zijn. Over waar de scheidslijn zich onder tafel zou moeten bevinden voor ons voetenwerk. Over remsporen in de wc-pot… Over alles, maar dan ook alles valt bij ons te twisten. Dat is misschien niet erg. Als je het kan bespreken, is er niks aan de hand. Maar iedereen pakt bij ons gelijk z’n mitrailleur.
“Maar ‘Pimool’“, zegt hun vader ‘s avonds na ’t avondeten, “dat is een grapje, neem ik aan?” Jongste en middelste beginnen te giebelen. “Want je weet wel hoe je het schrijft, toch?” Kom op zeg, natuurlijk weten ze dat! Dit is bedoeld: “Voor als je de juf wil pesten en dat je het dan zo verkeerd opschrijft dat ze denkt dat het geheimschrift is,” aldus de jongste. Jaja.
“Maar hoe schrijf je het dan?” polst vader toch nog even. De jongste spelt: “P – I – M – E – L .” Het is even stil. Jongste én middelste kijken ons glanzend aan. Hoewel dit woord in schooldictees waarschijnlijk niet gauw zal worden getoetst, bekruipt mij een falend gevoel. Tot zover vijf weken thuisonderwijs.
Eén meevaller: onze oudste heeft hier niks van meegekregen. Hij zit alweer achter zijn computer een of andere ‘flag’ te ‘capturen’. Anders had hij dit futiele foutje breed uitgemeten. Héél breed. Zó breed, dat de boel gelijk weer was ontploft…
Foto verplegers: Marieke (8 jaar) heeft tijdens een Corona-speurtocht in A’dam Watergraafsmeer een brief geschreven voor de verplegers van het OLVG.
door Marianne Kuijper
Als moeder van drie schoolgaande kinderen hebben de persconferenties – waarin telkens nieuwe beperkingen worden aangekondigd – ingrijpende gevolgen voor het gezinsleven van Marianne Kuijper. In haar dagboek (Wel en wee van een Amsterdams gezin in Coronisch tijdperk) schrijft zij op humoristische wijze de gebeurtenissen van zich af.