Mijn coronaleven
door Elke van den Hout
Het heldere geluid van kinderstemmen is verdwenen. Wekenlang speelden de kinderen elke dag op straat. De scholen waren gesloten en de zon deed niet anders dan schijnen.
Jonge kinderen, iets oudere kinderen, jongens en meisjes, die normaal niet naar elkaar omkeken, vonden elkaar op de straat waar de auto’s op hun plek bleven. Of er geen beeldschermen meer bestonden. Ze liepen achter elkaar van de ene tuin naar de andere en bij elke tuin stonden ze een poosje te lummelen. Later ontdekten ze het aloude verstoppertje waarbij alle tuinen dienst deden. De hoelahoep kwam van zolder en het kon niet missen dat met het mooie weer ook de waterpistolen in gebruik werden genomen. Het gejoel en gelach klonken steeds uitgelatener.
Ik genoot van de geluiden die naar binnen kwamen waaien. De anderhalve meter afstand is voor mensen met gehoorproblemen, waaronder ik, een gruwel. Het ontbreken van rijdende auto’s en overkomende vliegtuigen is juist weer een feestje, want daardoor kon ik volop genieten van de spelende kinderen. Zelf ben ik nooit een straatkind geweest; de enige keren dat ik buiten speelde was op vakantie. Mijn ouders spaarden het hele jaar om een paar weken weg te kunnen uit de benauwde bovenwoning in hartje Amsterdam. Vol overgave ravotte ik met leeftijdgenootjes op het erf van de boerderij, waar we een deel van huurden. Nooit zal ik de dagen vergeten dat we bussietrap speelden tot ver in het donker. Even geen ouders in de buurt, vrij zijn, dat is wat ik daar voelde.
bui
Na twee weken waren we weer thuis en spelen tussen de naargeestige huizenblokken met ruwe jongens om me heen bekoorde me niet in het minst. Binnen vermaakte ik mij prima met de trein van mijn broertje, die wel altijd op straat was, en met de boeken die ik uit de schoolbibliotheek leende. Daar had ik het rijk alleen. Niemand leende ooit een boek! Ik mocht twee boeken per week lenen, die ik een dag later alweer uit had.
Af en toe moest ik naar buiten van mijn moeder. Alleen als het knikkertijd was verzoende ik me daarmee, maar het was me vooral om de knikkers zelf te doen. Eindeloos kon ik ’s avonds staren naar het mysterieuze binnenste van de bolletjes van glas die ik die dag had gewonnen. Boven op zolder ligt nog de knikkerzak van mijn zonen met stuiters, bonken, eentjes en een enkele superbonker. Steeds als ik de zak zie, pak ik er een paar uit en ben weer dat verwonderde kind.
Je had erop kunnen wachten tot de buurtkinderen het knikkerspel weer ontdekt zouden hebben. Op de stoep lagen de knikkerpotjes waar mijn jongens al hun knikkers in mikten, uitnodigend te wachten. Helaas, het heeft niet zo mogen zijn. De scholen openden hun deuren. Maar de zomervakantie komt eraan en we blijven allemaal thuis.
door José Niekus