Corona Picknick in het Scheepvaartmuseum
door Moni Dekkers
In 1988 introduceerde het Rijk het begrip ‘dagelijkse leefomgeving’. Twee simpele woordjes in de Vierde Nota over de Ruimtelijke Ordening, die alles behalve dat zijn gebleken. Want met het begrip ‘dagelijkse leefomgeving’ is een enorme impuls gegeven aan de herinrichting van ons land, met een sleutelrol voor de openbare ruimte.
Sindsdien wordt de openbare ruimte niet meer beschouwd als overgebleven ruimte tussen gebouwen, maar vooral als een culturele opgave. Aanvankelijk gingen wij en masse naar Barcelona en Parijs om te kijken wat daarmee eigenlijk bedoeld werd. Inmiddels is Nederland zelf een lichtend voorbeeld.
Met name in de jaren ’90 en ’00 heeft de openbare ruimte in ons land een ware metamorfose ondergaan. Binnensteden, woonwijken, rivieroevers, landschappen en de kust: vrijwel elke openbare ruimte is onderwerp van maatschappelijk debat, ontwerp en herinrichting geweest.
Maar waar staat het debat over de openbare ruimte nu?
Kijken we naar Amsterdam, dan zien we iets opmerkelijks in het debat sluipen. Tot voor kort stond dit debat steeds meer in het teken van ‘te’. Te druk als het gaat over de openbare ruimte in de Amsterdamse binnenstad en de daarom heen liggende buurten. Te leeg als het gaat over de openbare ruimte in de stadsdelen buiten de ring A10, zoals Nieuw-West en Noord.
Overal waar ‘te’ voor staat is niet goed (behalve tevreden). Mijn oma herhaalde dit gezegde vaak. Als klein kind begreep ik er werkelijk geen woord van. Inmiddels – en zeker nu wij in tijden van contactbeperkingen anders kijken naar de openbare ruimte – begrijp ik het wél. Een debat over te druk of te veel biedt geen ruimte voor nuance en context. Terwijl de huidige crisistijd laat zien hoe belangrijk de openbare ruimte is, maar ook hoe zeer het ook aankomt op nuance en context.
Mij valt op hoe wij momenteel het alledaagse van de openbare ruimte weer weten te waarderen. Even geen openbare ruimte die alleen maar werkt als er een evenement of keiharde muziek is, maar gewoon een openbare ruimte waar men een luchtje schept, op adem komt, er even uit is, op een bankje zit.
Mij valt op dat wij elkaar weer aankijken en zelfs aanspreken. Even geen openbare ruimte waar stress en ik-ik-ik domineert, maar gewoon een openbare ruimte waar er tijd is voor een blik in elkaars ogen, een lach of een gesprekje.
Mij valt op hoe zeer de openbare ruimte weer van iedereen is geworden. Even geen openbare ruimte die gedomineerd wordt door een bepaalde groep, leefstijl of activiteit, maar een openbare ruimte waar het goed toeven met elkaar is.
Het klinkt basaal. Het lijkt zo doodnormaal. Maar we waren de afgelopen jaren in Amsterdam – en ook wel elders in het land – het alledaagse uit het oog verloren. Persoonlijk denk ik dat de intense ervaringen die wij nu opdoen het debat, het ontwerp en de inrichting weer terugbrengen tot waar het over moet gaan: de alledaagse leefomgeving. Dat zal ons méér brengen dan het 1,5 meterproof maken van de openbare ruimte.
(Foto Marian van der Veen-Van Rijk)
Guido Wallagh is partner-adviseur bij Inbo, kernteamlid van Stad-Forum en voorzitter van het Van Eesteren Museum en Stichting Kunstwerk Loods6. Hij werkt aan stedelijke vernieuwingsprojecten in Amsterdam en andere steden zoals momenteel in Hoorn, Almere, Leiden en Zaanstad.
door Guido Wallagh