This has nothing to do with that
door Britt Cox Geerdink
Corona veroorzaakte óók een uitbraak van solidariteit. Alleen al bij het Rode Kruis meldden zich dertigduizend nieuwe vrijwilligers. Maar de geboden hulp was anders dan normaal. Verandert het vrijwilligerswerk blijvend?
Daphne van Paassen 29 juli 2020
Het is vrijdag 11.30 uur als Teun Bouwmans (31) en zijn vriendin Rosa Douw (28) hun knalrode Volkswagen Vento achteruit een opslagloods in rijden in het winderige Amsterdamse havengebied. ‘Gooi de aardappelen maar op de achterbank’, zegt fysiotherapeut Bouwmans, terwijl hij zijn portier opentrekt. Drie jongens die klaar staan bij pallets met aardappelen, uien en tassen fruit vullen in rap tempo de auto en geven hem een lijst adressen mee. Zeven heeft hij er, ieder goed voor tien kilo aardappelen, vijf kilo uien en een tas met groenten en fruit – genoeg voor een gezin om twee weken mee door te komen.
Eigenlijk doet hij nooit vrijwilligerswerk, zegt Bouwmans, maar zijn vriendin kreeg een berichtje via een vrienden-whatsappgroep: wie er een auto en twee uur tijd had om deze vrijdag voedselpakketten rond te brengen bij arme gezinnen. Dat hadden ze. ‘Ik ben blij dat ik iets kan betekenen.’
Bouwman is een van de 52 vrijwilligers die vandaag in totaal 350 voedselpakketten zullen rondbrengen in Amsterdam-West en -Noord. Als hij wegrijdt, staat de volgende al weer klaar.
‘Hé Abdessamad!’ verwelkomt Dana Hollander de nieuwe chauffeur, en kijkt op haar lijst. ‘Acht!’ roept ze naar de laadploeg. Hoewel IT’er Abdessamad Dari (28) tot de vaste poule vrijwilligers behoort, vindt hij het nu extra belangrijk om mee te doen. Hij neemt de shoppers van de jongens over en zet ze in zijn achterbak: ‘We hebben net de ramadan achter de rug. Dat is een tijd van reflectie: je dankt God voor wat je hebt maar denkt ook aan degenen die dat niet hebben.’
Sinds begin april voorzien ze gezinnen die door de coronacrisis extra in de problemen zijn gekomen van groenten en fruit dat afgekeurd is voor de markt omdat het te klein is of een verkeerde vorm of een plekje heeft. Mede-initiatiefnemer is Abdelhamid Idrissi van Studiezalen, een stichting die al tien jaar kinderen uit kansarme gezinnen gratis bijles geeft, maar eigenlijk veel meer doet dan dat. Toen de scholen sloten, belden hij en zijn team alle ouders van de kinderen die ze bijles gaven om te horen wat ze nodig hadden. Ze vermoedden: internet, laptops, printers. Maar het bleek veel basaler, zegt Idrissi. Er was gewoon ook een tekort aan eten. Mensen hadden hun baan verloren, zwart werk viel weg, ongedocumenteerde schoonmaaksters uit Brazilië zaten zonder inkomsten thuis.
Toevallig sprak hij als lid van de ledenraad van de Rabobank vlak daarna Eric Traa, directeur bij die bank. Die vertelde hoe boeren uit de Flevopolder door de lockdown kampten met overschotten en zelfs gewassen moesten vernietigen. Ongelooflijk! Terwijl er op een steenworp afstand gebrek aan voedsel is, dacht Idrissi. Binnen drie dagen hadden ze samen met een start-upondernemer een nieuwe stichting uit de grond gestampt: Boeren voor Buren. ‘Geweldig om te zien hoe bereidwillig iedereen was om gratis mee te werken en er de schouders onder te zetten. Van de notaris tot de leverancier van de shoppers.’
Nu Nederland weer open gaat, is het de laatste keer dat de gratis pakketten verstrekt worden. ‘Maar ja, die armoede is natuurlijk niet voorbij’, zegt Idrissi. ‘Corona heeft die alleen maar zichtbaar gemaakt. We moesten dus een duurzamere variant bedenken die ook werkte als boeren hun oogsten niet meer hoefden te vernietigen.’
Boeren voor Buren krijgt dus een vervolg. Stadspashouders – Amsterdammers met een kleine beurs – kunnen hierna tegen een zacht prijsje een groente-en fruittas krijgen met producten rechtstreeks van de boeren die deze anders niet zouden kunnen verkopen maar waar ze nu een eerlijke prijs voor krijgen.
De coronacrisis maakte bij grote groepen Nederlanders een enorme behoefte los om te helpen. Een derde van de Nederlanders gaf of ontving meer informele, onbetaalde hulp dan anders, blijkt uit onderzoek onder 6500 Nederlanders naar de maatschappelijke gevolgen van corona, gedaan door de Erasmus Universiteit. Alleen al bij het Rode Kruis meldden zich dertigduizend nieuwe vrijwilligers. De nieuw opgerichte site coronahelpers.nl had op het hoogtepunt vier keer zo veel aanbod als hulpvragen.
Mensen wilden raamspellen met ouderen doen (zoals boter-kaas-en-eieren), bellen voor een kletspraatje met eenzame mensen, boodschappen doen, koken of tuinieren. Ze boden aan honden uit te laten of medicijnen te halen. Er waren concerten in binnentuinen van instellingen, volslagen vreemden stuurden ansichtkaarten naar jarige gehandicapte kinderen die geen bezoek mochten ontvangen. Er waren bloemetjes, taarten en applaus voor zorgmedewerkers.
Studenten gaven gratis online bijles aan kinderen in kansarme buurten. Jongeren duwden spontaan kaartjes bij hun buren in de bus of ze iets konden betekenen en deelden dat op Facebook en Twitter, waarmee ze anderen aanstaken het ook te doen. Er werden oude laptops ingezameld bij bedrijven voor kinderen die die thuis niet hadden en anders geen onderwijs konden volgen en er werden wifipakketjes gedoneerd. Bibliotheekboeken werden per vrijwillige fietskoerier bezorgd. Buurtbewoners zamelden geld in voor een picknicktafel zodat gezinnen in krappe bovenwoningen een uitwijkplaats hadden. Even leek Nederland een ideale samenleving.
Maar wat blijft daarvan over? Zullen ook andere vrijwilligers(organisaties), net als die van Idrissi, zoeken naar een vorm die in het post-coronatijdperk kan voortduren?
Lucas Meijs, hoogleraar strategische filantropie en vrijwilligerswerk aan Rotterdam School of Management van de Erasmus Universiteit, heeft goede hoop. Ook onder gewone omstandigheden grossiert Nederland al in vrijwilligers. Volgens het cbs doet 49 procent van de Nederlanders onbetaald werk. Maar dat zijn dus alleen de mensen die dat nu doen. Als je zou vragen naar wie wel eens vrijwilligerswerk heeft gedaan, ‘is het lastig om mensen te vinden die het nog nooit gedaan hebben’.
Daarin lijken we volgens Meijs op landen als Zweden, Finland, delen van Groot-Brittannië en de Verenigde Staten waar net als hier ook veel protestanten wonen. ‘Die moeten, veel meer dan katholieken, hun leven zelf vormgeven en zin geven – door charitatief bezig te zijn bijvoorbeeld. Bij de katholieken zorgt de kerk daar veel meer voor, aldus Meijs. ‘Daarbij hebben we in Nederland door de verzuiling ook een fijnmazig netwerk van verenigingen. In plaats van één voetbalclub hadden wij er al snel acht. Dat vraagt om heel veel vrijwilligers.’
En we zijn traditiegetrouw een georganiseerd land. ‘In het Nationaal Brandweermuseum staan leren emmertjes uit de zestiende eeuw. Daarmee blusten speciaal daarvoor aangewezen leden van bepaalde gilden stadsbranden. Moet je je voorstellen! Toen hadden we dus al een georganiseerde vrijwillige brandweer.’
De volontairs zijn hier wel minder ‘do-gooderig’ dan bijvoorbeeld in Amerika. Daar draait het vaak om mensen helpen die iets niet hebben: armen, mensen met problemen. En het gaat ook vaak echt om unpaid labour. In ruil voor een minder hoge belastingdruk wordt veel werk door vrijwilligers gedaan. In Nederland draait het bij vrijwilligerswerk volgens Meijs meer om actief deelnemen aan een gemeenschap, mutual support, waarbij er een wederzijds voordeel is: ‘Mensen spelen voor hun plezier voetbal en zijn dan ook als vrijwilliger actief bij de club.’
Maar door de coronacrisis ging alles schuiven. ‘Die hausse aan vrijwilliger-energie is een bekend fenomeen. Bij iedere natuurramp of acute crisis doet die zich voor’, zegt Meijs. ‘Na een aardbeving, orkaan, overstroming of pandemie zie je een uitbarsting van mensen die willen helpen. Omdat de noodzaak zo overduidelijk is. Je wil niet machteloos toezien. Zelfs in een land als Japan, waar vrijwilligerswerk lang gezien werd als een rare Amerikaanse uitvinding, meldden zich na de aardbeving in Kobe grote groepen jonge Japanners om de troep op te ruimen. Het zit gewoon in mensen.’
Bij de coronacrisis was nog iets anders aan de hand: niet alleen hadden veel mensen de bereidheid om iets te doen, er kwamen ook grote groepen thuis te zitten. ‘Ze konden niet naar hun werk, en als ze thuis werkten vielen de andere bezigheden als sport, bezoekjes en feestjes wel weg’, zegt Marianne van Bochove, assistent professor aan de Erasmus Universiteit die het onderzoek deed naar de invloed van corona op de maatschappij. Uit dat onderzoek bleek dat, behalve dat meer mensen hulp boden, vooral ook jongeren meer onbetaald werk waren gaan doen. ‘Vaste structuren als baantjes en school vielen weg; we denken dat ze op zoek waren naar zingeving, naar iets dat de leegte in hun leven opvult.’ De behoefte aan hulp was natuurlijk ineens ook heel zichtbaar in hun omgeving. ‘Hulpbehoevenden kregen een gezicht. En hulpvragen bereikten je directer via bijvoorbeeld een vrienden-appgroep of sociale media.’
Want de belangrijkste reden voor mensen om in beweging te komen, is dat ze gevraagd worden. Al spelen naast bereidheid (wil ik het?) ook beschikbaarheid (heb ik er tijd voor?) en bekwaamheid (heb ik er de capaciteiten voor?) een rol. ‘Als je mensen normaal gesproken naar hun motivatie vraagt, komt er altijd eerst een roerend verhaal over normen en waarden, gemeenschapszin of christelijk geloof’, zegt Meijs, ‘maar dan eindigen ze bijna altijd met zoiets als: “En toen werd ik gevraagd door meneer Pieterse.” Vrijwilligers worden meestal gevraagd. Corona ervoeren mensen als een soort metaforische vraag omdat het zo alom tegenwoordig was.’
‘Er werd natuurlijk ook steeds gehamerd op die kwetsbare mensen’, zegt Dana Hollander van Studiezalen, ‘eenzame ouderen, arme gezinnen – en dat we naar elkaar moesten omkijken. En door al dat thuiszitten word je ook nog eens gedwongen tot meer reflectie. Dat waardoor je je altijd nuttig voelde, namelijk je werk, is ineens weggevallen. Je hoeft daar ineens niet meer dag en nacht te zijn, dat relativeert het ook.’
Het maakte ook dat die extra bereidheid in deze crisis gepaard ging met een veel grotere beschikbaarheid, waardoor het aantal vrijwilligers nog verder toenam. Van Bochove spreekt van een ‘Covid-19-effect’. Piloten van klm die bijvoorbeeld aan de grond stonden, richtten de website ‘Blauw helpt’ op. Ruim tweeduizend personeelsleden meldden zich aan. Bijna zevenhonderd medewerkers bezorgden ‘superheldenboxen’ bij zorgmedewerkers, hielpen in musea, gaven buitenfitness bij verzorgingstehuizen. Bierbrouwer Bavaria, waar de vraag ook afnam doordat de horeca dicht was, ging kosteloos desinfectiegel voor ziekenhuizen maken. Maar ook kleine ondernemers zoals de biologisch frietbakker FrietHoes uit Haarlem droegen hun steentje bij. Zijn foodtrucks stonden met al die afgelaste festivals stil en dus startte hij de actie ‘When the shit hits the van’, waarbij het publiek coronahelpers kon nomineren voor wie hij gratis friet zou bakken. De friettruck rukte iedere week uit.
Bij de loods van Boeren voor Buren rijdt zo nu en dan ook een Uber-chauffeur binnen, die op het moment nauwelijks gewone ritten hebben. Uber schonk de stichting een businessportal en een tegoed van vijfduizend euro. ‘Bij de chauffeurs zitten een paar vaders van onze kinderen’, zegt Idrissi, ‘dus het mes snijdt aan twee kanten.’
De solidariteitshulp kon natuurlijk ook zo exploderen doordat het veel simpeler is geworden om de massa te mobiliseren. ‘Vóór corona werkten de meeste vrijwilligers binnen de bestaande structuren van verenigingen en organisaties’, zegt Van Bochove. ‘Dat ligt nu grotendeels stil. Maar door sociale media kan iedereen met een briljant idee dat makkelijk in praktijk brengen. Iedereen kan een website bouwen en via sociale media geef je er ruchtbaarheid aan en verzamel je medestanders.’
‘Dertig jaar geleden kon je in je eentje niets uitrichten’, beaamt Meijs. Hij vindt het een prachtige ontwikkeling. ‘Denk aan zo’n berenjachtactie – wat mij betreft echt een van de mooiste corona-acties. Eén iemand bedenkt: laten we iets leuks verzinnen voor al die kinderen die niet naar school mogen. Zet allemaal een beer in je raam en kinderen kunnen op speurtocht. En heel Nederland zet een knuffelbeer in het kozijn. Ge-wel-dig!’
Start-ups bouwden in allerijl websites die vraag en aanbod bij elkaar brachten. In het weekend voor 15 maart, toen de maatregelen van kracht werden, dachten vier jonge ondernemers van start-up Deedmob: shit, nu gaat er echt iets gebeuren. We gaan elkaar straks heel erg nodig hebben. In één dag zetten ze de website coronahelpers op, waarmee ze 900.000 mensen – merendeels jongeren – bereikten en ruim vijfduizend matches maakten. ‘Normaal doe je als je hulp nodig hebt natuurlijk eerst een beroep op de warme kring, je familie en eventueel de “lauwe” van vrienden en kennissen’, zegt Hendrik Jan Overmeer van coronahelpers.nl. ‘Maar in brandhaarden als Brabant zagen we dat die warme kring al snel opdroogde omdat er zoveel zieken waren. Dus die waren echt afhankelijk van onbekenden.’
Dat ze zo veel jongeren trokken komt vooral door de sociale media en de techniek die ze inzetten: dat je in één keer kunt zien welke klussen je kunt doen, maar ook dat je bijvoorbeeld een vrijwilligersprofiel kunt opbouwen dat gelinkt kan worden aan je LinkedIn-pagina. ‘Het is voor de meesten niet de belangrijkste reden om hulp te bieden, maar je mag er zelf ook iets aan hebben, natuurlijk. Die wederkerigheid is prima’, aldus Overmeer.
Overigens waren de ludieke, mediagenieke ideeën in de minderheid, volgens Van Bochove. ‘Uit ons onderzoek blijkt dat slechts vier procent van de mensen iets heeft gedaan voor vreemden. De meesten hielpen familie, vrienden en buren.’ Al gaf een derde aan beslist bereid te zijn om onbekenden te helpen.
‘Clap your hands now’, klinkt het eind april in bijna zeventig huiskamers. Floortje Rous, de in een opvallend rood broekpak gestoken host van vandaag, komt dansend naar de webcam, terwijl ze met haar blauwe plastic chirurgenhandschoentjes boven haar hoofd in de maat van de muziek klapt. DJ Socrates, die de plaat heeft opgezet, deint achter zijn draaitafel mee. Hier en daar volgt iemand Floortje’s voorbeeld en klapt tijdens het dansen in de handen. Dit is de eerste online CLUB DANS, georganiseerd via Zoom, waaraan zo’n zeventig mensen deelnemen. Daaronder opvallend veel ouderen die lekker vrij swingen in opgeruimde huiskamers, in kleine keukentjes, tussen uitpuilende kledingkasten in rommelige slaapkamers. Hier en daar springt er ook een jongere door het beeld.
Vóór corona werden dit soort dansfeestjes gegeven in kleine theatertjes. ‘Ons adagium is dat dans er is voor iedereen’, zegt Rous wier ‘moderne-dansschool’ voor ouderen – Dance Connects – de Zoom-dans organiseerde. ‘Of je nu jong, oud of kreupel bent. Iedereen zou moeten kunnen genieten van een avondje dansen, terwijl het in onze maatschappij vaak is voorbehouden aan jongeren.’ Want dansen brengt veel positiefs teweeg: het is goed voor je lijf, maar ook voor je geest en creativiteit. Het reduceert stress, vrolijkt je op. ‘Zaken die extra belangrijk zijn als je ouder wordt.’
En je doet er sociale contacten op. Niet voor niets werden ze overladen met blije en soms emotionele reacties bij de eerste Zoom-clubdans. ‘Dan hoorde je ineens: “O Annie! Ik zie je – o wat leuk!” Doel is ook om jongeren en ouderen via dans met elkaar in contact te brengen.’ Jet Josselet (17) deed bijvoorbeeld mee omdat ze het ‘gewoon een vet initiatief’ vindt. ‘Ik heb ook grootouders en vind het vervelend om te zien hoe ouderen geïsoleerd raken in deze tijd. Het was de eerste keer wel even wennen. Maar het is ook echt top om mee te doen. Normaal wordt er de hele tijd met je geflirt als je uitgaat en is iedereen zich de hele tijd bewust van hoe mooi en perfect je eruit moet zien. Hier kun je helemaal losgaan zonder daarmee bezig te zijn.’
Door internet en sociale media wordt vrijwilligerswerk steeds lichter qua organisatie. Je hebt geen grote verenigingen of stichtingen meer nodig en vaak ook geen fysieke ruimte. Het vrijwilligerswerk wordt daarmee steeds meer plaats- en tijdonafhankelijk. ‘Vroeger moest je naar een zaaltje achter de kerk om samen met anderen brieven te schrijven voor Amnesty International, nu onderteken je met een muisklik een petitie’, aldus Meijs. Daarmee wordt vrijwilligerswerk ook steeds meer iets wat je tussen de bedrijven door kunt doen. ‘We zien een verschuiving van vrije tijd naar wat de Amerikanen idle time noemen – lummeltijd, zeg maar. The Australian Museum in Sydney digitaliseerde op die manier alle tekstbordjes uit de collectie. Vrijwilligers konden als ze even op de metro stonden te wachten via hun mobiel een tekstje digitaliseren.’
Die plaats- en tijdonafhankelijke klussen sluiten aan bij de wensen van de jongere vrijwilligers die zich volgens Van Bochove niet willen vastleggen en flexibel willen zijn. Organisaties dachten voorheen dat dat maar in beperkte mate kon. Maar net als de rest van Nederland hebben ze volgens Meijs door de coronacrisis geleerd dat er veel meer digitaal kan dan we voor mogelijk hielden. Dat blijft, denkt hij. ‘Organisaties zijn massaal gedwongen om hun vrijwilligerswerk plaats- en tijdonafhankelijk te maken.’
Van Bochove denkt dat er wel een grens zit aan die flexibiliteit. ‘Bij voedselpakketten inpakken maakt het niet uit dat de ene inpakker het een paar uurtjes doet en dan afgewisseld wordt door een ander. Maar als gaat om een wekelijks kopje koffie met een eenzame oudere is het wel fijn als dat een vast iemand is. Ook als dat een digitaal kopje koffie is.’
De vraag is natuurlijk of de nieuw aangeboorde vrijwilligers zich blijvend zullen inzetten. Als iedereen straks weer naar zijn werk gaat en weer volop kan sporten en uitgaan, neemt de ‘beschikbaarheid’ af. ‘Maar misschien hebben ze de smaak te pakken’, zegt Van Bochove. ‘En hebben ze gemerkt wat voor een goed gevoel het geeft.’
Helpinghigh wordt dat gevoel wel genoemd. Mensen worden gelukkig van geven en helpen, blijkt uit wetenschappelijk onderzoek. Canadees onderzoek liet bijvoorbeeld zien dat als je proefpersonen twintig dollar geeft om daar een cadeau voor zichzelf óf een ander voor te kopen, de laatste groep achteraf gelukkiger is. Neurowetenschappers verklaren dat doordat het beloningssysteem in de hersenen dan geactiveerd wordt – hetzelfde systeem dat ook actief is tijdens seks, eten en drugsgebruik. Als mensen geld doneren of vrijwilligerswerk doen zorgen vrijgekomen neurotransmitters voor een goed gevoel waardoor ze meer geneigd zijn het vaker te doen.
Dana Hollander wijst ook op het voordeel van de onverwachte ontmoeting. ‘Hoe leuk zijn niet al die contacten met mensen die je anders nooit treft!’ – en ze wijst om zich heen in de loods waar vrijwilligers van alle leeftijden, beroepen en culturele achtergronden samenwerken.
‘We zullen niet van vijftig naar zestig procent vrijwilligers gaan’, denkt Meijs. ‘Maar veel mensen hebben ervaren hoeveel voldoening het geeft en hoe makkelijk het in te passen is.’ Daarbij hebben vrijwilligersorganisaties nu en masse geleerd hoe je klussen kunt digitaliseren en hoe belangrijk het is om iets ludieks te bedenken dat mensen kunnen delen. ‘We hebben er meer vrijwilligersscenario’s bij gekregen.’
Het is een prachtig zonnige dag eind juni. In verzorgingstehuis De Gooyer in Amsterdam zitten vier dames en een meneer op leeftijd ingespannen naar de erker te kijken. Daar staat Sander Orsel (28) aan de andere kant van de ruit met speciale stiften iets op het glas te tekenen. ‘Wat een raar ding, wat is dat nou weer?’ zegt een meneer. ‘Een aap!’ roept mevrouw Port. ‘Nee, een tol!’ zegt een ander. En even later: ‘Huh? Tanden?’, terwijl er toch duidelijk een olifant ontstaat. Ze zijn met een mobieltje gefilmd door een vrijwilliger van stichting 10.000 Hours. De stichting werft normaliter op festivals jongeren om ook ‘kwetsbare groepen te laten genieten van het festivalgevoel’, maar bedacht tijdens corona het alternatief #boterkaaseneieren, waarbij jongeren aan het raam spelletjes spelen met ouderen en daar een filmpje van posten op sociale media.
‘Ik doe zo’n acht dagen per jaar vrijwilligerswerk’, zegt Sander, normaal teamleider in een supermarkt en zzp’er op festivals, ‘en ik kom altijd met een blij gevoel thuis. Het is eigenlijk zo makkelijk om mensen een leuke dag te bezorgen dat we het allemaal zouden moeten doen.’
Mevrouw Port (92) was wel aan een verzetje toe, zegt ze een paar dagen later aan de telefoon: ‘We hebben drie maanden boven gezeten, verschrikkelijk. En de spelletjes waren zó leuk, we hebben enorm gelachen.’ Ze was blij dat ze weer eens een ander gezicht zag en heeft meteen gevraagd of de jongeren niet vaker kunnen komen. ‘Ik had alleen zo’n medelijden met die tekenende jongen, die stond al die tijd in de volle zon!’
door Daphne van Paassen