Buiten genieten op 1,5 meter
door Moni Dekkers
Ik woon op de perfecte plek om zo min mogelijk thuis te zijn. Mijn huis fungeert als pitstop tussen alle bewegingen die ik dagelijks maak. Of nou ja, tot maart dit jaar dan. Want nu heeft het coronavirus er hardhandig voor gezorgd dat ik tot stilstand ben gekomen. En ineens vraag ik me af wat deze hoogstedelijke woonomgeving me nog te bieden heeft. Of ik de Randstad niet beter kan verruilen voor het platteland. En of de stad pandemieproof moet worden gemaakt. En hoe dan.
Mijn dagelijks leven zag er tot twee maanden geleden zo uit: op de fiets of te voet sjees ik heen en weer tussen basisschool, kinderdagverblijf, werkplek, werkafspraken, TU Delft, bootcamptraining, sportvelden, zwembad en cultuurcentrum. Ook kan ik elke dag wel in de buurt naar een bijeenkomst, tentoonstelling of voorstelling die de moeite waard is. Moet ik verder zijn dan kan ik kiezen uit vijf treinstations (Den Haag HS, Den Haag Centraal, Laan van NOI, Rijswijk en Voorburg) op minder dan 15 minuten fietsen. De tram stop nagenoeg voor de deur. Ga ik bij uitzondering toch een keer met de auto, dan zit ik binnen enkele minuten op de A4, de A12 of de A13.
Maar nu zit ik al acht weken thuis. De eerste weken voelde ik aan mijn lijf dat ik niet meer continu heen en weer sprint. Werk, onderwijs, bootcamptraining, breakdance-, zwem- en muzieklessen vinden allemaal thuis plaats, op de plek die voorheen mijn pitstop was. Mijn culturele en sociale leven is zo goed als verdwenen. “Nu we met z’n allen gedwongen thuiszitten, thuiswerken en thuisonderwijzen, ontstaat de interessante paradox dat onze woning van het ene op het andere moment van een doorgangsplek weer meer een verblijfsplek is geworden”, schrijft Leon Sebregts op A.ZINE.
Mijn pitstop blijkt gelukkig prima geschikt als verblijfsplek. Ik woon in een fijn huis. Een rijtjeshuis gebouwd in 1921. Met een – voor stadse begrippen – diepe achtertuin, hoge plafonds en veel kamers. Kon ik me voorheen verlekkeren aan mooie loftwoningen, weet ik nu wel beter. In ons huis vinden nu zoveel verschillende activiteiten tegelijkertijd plaats, dat ik me gelukkig prijs dat niet alle ruimtes in elkaar overvloeien, maar kunnen worden afgesloten. De deur als flexibele grens die naar behoeven activiteiten kan in- of buitensluiten. Onmisbaar in tijden van quarantaine.
Ook staat ons huis in een leuke buurt met afwisselende architectuur, groene voortuintjes en straten met mooie, grote bomen. Vanaf mijn werkplek tussen de boomkruinen waan ik me in het bos. Daarbij was de burgerzin nog nooit zo groot. Al in de eerste week konden kinderen op berenjacht. Met Pasen konden ze bij meer dan twintig buren in de voortuin een spelletje doen. En binnen tien minuten fietsen blijken er meer dan twintig speelplekken en parken te zijn. Onmisbaar voor de ouderlijke gemoedsrust en de kinderlijke ontembare energie. Kon ik tot twee maanden terug nog weemoedig worden als ik in Rotterdam was en door de Hoogstraat langs ons oude huis liep, nu weet ik wel beter. Wonen in Paradijswijk, zoals een oud-collega Oud-Rijswijk ooit gekscherend noemde, is tijdens de coronacrisis een stuk comfortabeler dan de Rotterdamse binnenstad.
Dat ik niet meer in de Rotterdamse binnenstad woon, betekent echter niet dat ik in een buitenwijk terecht ben gekomen. Rijswijk is een van de 16 gemeenten (van de in totaal 355) die door het CBS als ‘zeer sterk stedelijk’ is benoemd. Natuurlijk zijn er binnen de gemeenten grote verschillen per wijk te zien. Ter verduidelijking: gemiddeld in Nederland wonen er 513 mensen per km2 landoppervlak. Ik woon in Oud-Rijswijk waar bijna 9000 mensen per km2 wonen, vergelijkbaar met Bezuidenhout in Den Haag. Er wonen bijna twee keer zoveel mensen als in de Rotterdamse wijk Kralingen-Crooswijk en iets meer mensen dan in Rotterdam Centrum, maar daar zijn veel meer bedrijven aanwezig, waardoor de adressendichtheid anderhalf keer zo hoog is.
Mijn Paradijswijk is dus behoorlijk dicht bebouwd, waardoor ik me momenteel afvraag of mijn woonplek nu werkelijk paradijselijk is. Ik twijfelde ook tijdens mijn zwangerschaps- en kraamverloven. Ook toen zat ik veel thuis en zag ik weinig familie en vrienden. Want door mijn keuze om in deze hoogstedelijke ‘alles is mogelijk en binnen handbereik’ leefomgeving te wonen, zijn zij niet in de buurt. Terwijl ik na afloop van mijn verloven – juist dankzij die de nabijheid van veel voorzieningen – mijn werkende, culturele en sportende leven relatief snel kon oppakken, vraag ik me af in hoeverre dit de komende maanden of zelfs jaren mogelijk zal zijn. Hoe aantrekkelijk is Paradijswijk nog als ik geen gebruik kan maken van alle voorzieningen en iedereen elkaar in de weg loopt in de 1,5 meter samenleving? Wat betekent de coronacrisis voor de stad?
Sommigen hebben hun antwoord al klaar. Zo voorziet Rinske Brand in deze blogreeks van Stadsleven ‘Het einde van de Eeuw van de Stad’ en kan Rijksbouwmeester Floris Alkemade zich een revival van het platteland goed voorstellen. Hun visies zijn in lijn met de verhuistrend naar de suburbs die in New York al vóór de coronacrisis is ingezet, én met de boodschap van Rem Koolhaas en Samir Bantal (OMA/AMO) die in de expositie Countryside: The Future in het Guggenheim Museum in New York de loftrompet steken over het platteland.
Het platteland, moet ik daar dan wezen?
Het platteland dus. Ik ken het maar al te goed. Ik ben er opgegroeid. Afgelopen weken verlangde ik terug naar de ruimte om te dwalen zonder per ongeluk – en op het moment totaal ongepast – tegen iemand aan te botsen. We huurden daarom een huisje midden in de bossen bij Steenwijk waar ik al vanaf mijn geboorte kom. Het huisje waarvan mijn neefje denkt dat ik er woon, want we zitten er minimaal twee keer per jaar en vanwege de reisafstand ziet hij me vaker daar dan in mijn eigen huis. Het was er heerlijk. We picknickten op het grasveld voor de deur, trapten ballen eindeloos ver weg en crosten uren ongestoord op de crossbaan. Na het avondeten maakte ik mooie wandelingen zonder een ziel tegen te komen. Ik fantaseerde over een zelfvoorzienend bestaand in een verbouwde boerderij op fietsafstand van familie. Zou dat het dan zijn?
Deze vraag stelde ik ook aan mijn moeder. Leek me toch ook fijn voor haar, haar oudste dochter in de buurt. Maar vanaf 1,5 meter afstand keek ze meewarig aan. Al sinds ik klein was wilde ik allerlei activiteiten ondernemen die (bijna) onmogelijk waren om te organiseren waar wij woonden. Ze achtte de kans klein dat dit zou veranderen. En ze heeft gelijk. Ik houd van het ritme van de stad en onderdeel te zijn van een groter geheel, maar ook van de culturele diversiteit, de vele keuzemogelijkheden en alle bijzondere initiatieven die alleen daar kunnen ontstaan omdat er genoeg draagvlak is. De trek naar de stad zet niet voor niets onverminderd door.
En toen besefte ik: ook al is de stad nu stil, ze is bij lange na niet dood. Ze zal altijd de plek zijn met de meeste banen, opleidingen, musea, theaters, etc. En ze leeft in al die mensen die zich vrijwillig hebben teruggetrokken in hun – soms erg krappe – woningen. Al deze mensen komen al twee maanden zo min mogelijk buiten, omdat de inrichting van de publieke ruimte faalt nu we zoveel mogelijk afstand van elkaar moeten houden. Daarom moeten beleidsmakers en ontwikkelaars, maar zeker ook stedenbouwers en architecten aan de bak. Niets doen zoals Wouter Veldhuis in zijn blog voor Stadsleven schrijft, is in mijn ogen een gemiste kans. Voor de samenleving, maar ook voor de beroepsgroep om hun toegevoegde waarde te tonen. Het is immers hun taak ervoor te zorgen dat de stad leefbaar is, in tijden van crisis, maar ook daarna en tijdens de volgende crisis.
De stadswoningen die nu worden gebouwd zijn niet ontworpen om veel thuis te zijn, om er te werken en te leren. Ook de stedelijke publieke ruimte biedt lang niet genoeg mogelijkheden om naast samen te zijn, soms ook afstand tot elkaar te kunnen houden. Inderdaad is “de 1,5 meter samenleving geen blauwdruk voor de stad van de toekomst”, zoals Wouter Veldhuis in zijn blog schrijft, maar het biedt wel ontwerpaanleidingen die verder gaan dan witte vakken op de straat of restauranttafeltjes in kleine kassen en die ook in de stad zonder crisis van toepassing zijn.
Zo houdt Loes Thijssen een mooi betoog dat de aanpasbaarheid en flexibiliteit van gebouwen – en wat mij betreft ook de publieke ruimte – meer aandacht verdient, “zodat we mensen juist meer met elkaar kunnen verbinden”. En als we iets nodig hebben in tijden van crisis is het wel verbinding. Eenzaamheid ligt op de loer, en niet alleen bij ouderen. “Door de verplichte sociale onthouding worden veel meer groepen getroffen door eenzaamheid”, schrijft Raounak Khaddari in Het Parool.
Maar waar te beginnen? Gewoon aan de tekentafel zoals Shift Urbanism deed, is een dappere zet die vraagt om navolging. Het architectenbureau reageerde snel op de nieuwe situatie en maakte een voorstel voor lokale micromarkten die mee kunnen bewegen met de lockdown zelf. “Van een stukje harde infrastructuur met drie kramen kan het zich moeiteloos transformeren tot een gezellige buurtmarkt met tien kramen”, aldus architect en directeur Harm Timmermans op LinkedIn.
Maar ook al bestaande plannen zijn wellicht met de kennis van nu relevanter dan ooit of juist het heroverwegen waard. Zo worden overal in Europa, onder andere in Milaan, versneld fietspaden aangelegd, zodat mensen zo min mogelijk met tram, metro of bus gaan. En ik kan me goed voorstellen dat nu toch wordt besloten om de bouw van de zeventig meter hoge woontoren Rotta Nova naast de Markthal in Rotterdam af te blazen. Doordat nu nog duidelijker is geworden hoe belangrijk het tijdelijke bedoelde, groene veldje daar is voor de bewoners van de binnenstad – al is het wel een duur stukje grond, zo’n 20 miljoen euro. Misschien helpt de verwachte nieuwe crisis in de bouw een handje mee, wordt de bouw wederom uitgesteld en planten ze een boom geplant voor wat schaduw.
Elke epidemie brengt zijn eigen architectuur voort, betoogt Charlotte Thomas op A.Zine. Ik hoop dat deze pandemie leidt tot een stedenbouw en architectuur die draait om leefbaarheid, in tijden van crisis maar ook erna. Tot woningen die aanpasbaar zijn zodat ze plek bieden aan activiteiten die ‘normaal’ buitenshuis plaatsvinden. Zoals de kleurrijke stadwoning van Maria Vasiloglou en Victor Verhagen (Lagado Architects) voorzien van een multifunctionele ruimte die met een schuifdeur kan worden afgesloten. En laat deze woningen uitkomen op straten met zoveel mogelijk planten en bomen, waar bij de voordeur een plek is om te spelen en de buren te spreken. Vervolgens leiden deze straten naar groene parken en speeltuinen met genoeg ruimte voor sport en spel – zie de onthullende fotoreeks van David Meulebeld op A.Zine.
Architectuur en stedenbouw zijn geen vaccin of medicijn tegen het coronavirus, maar ze zijn wel bepalend als het gaat om de leefbaarheid van onze woningen en steden. Daarvoor zijn van doorslaggevend belang: een slimme woningplattegrond, een zachte overgang tussen privé en publiek en voldoende, goed ingerichte publieke ruimte. Dit zijn geen openbaringen, maar zaken die altijd al golden. Al lijken ze de afgelopen jaren vergeten onder druk de enorme woningnood. Hopelijk krijgen ze nu weer meer prioriteit. Op naar meer Paradijswijk in de stad.
Merel Pit (1981) is cum laude afgestudeerd als architect aan de TU Eindhoven, maar werkt nu als architectuurjournalist, programmamaker en redacteur. In 2016 heeft ze haar eigen bedrijf Architectuurverhalen opgericht en is gastdocent aan de TU Delft en de Rotterdamse Academie van Bouwkunst. Afgelopen najaar heeft ze haar eigen online architectuurmagazine A.ZINE gelanceerd.
door Merel Pit