Corona gedichten: Ik fiets
door Sonja
En toen werd het echt stil.
Vorige week werd ik verrast door een telefoontje van een OBA medewerkster met de vraag van welke boeken ik houd?
Wat miste ik mijn OBA. Wekelijks zat ik er uren te schrijven als het mij thuis te stil werd, ik las er mijn kranten, dwaalde langs de schappen met de verstilde boeken op zoek naar mijn nieuwe pareltje voor thuis. In Café Belcampo, eigenlijk de huiskamer van de bieb in de Hallen, ontmoette ik mijn vriendinnen. Ik genoot er van de mensen om mij heen, de geur van koffie, de kleintjes in de speelhoek, op veilige afstand in de gaten gehouden door hun moeders, vaders, oma’s en opa’s, die kalmerend ingrepen bij een opkomend geschilletje. Een natte neus wisten of de eerste aanzet gaven bij dat toch wel moeilijke puzzelautootje. En als ik na een middag van al die hartverwarmende indrukken nog steeds geen zin had om naar huis te gaan dan pikte ik een film in de Hallen of dwaalde nog even over de markt in de Kinkerstraat. Het eten daarna, in mijn stille woning, smaakte zoveel beter na mijn kleine reis door Amsterdam-West.
En toen werd het echt stil.
De deuren sloten. De ene na de andere. Op de grote toegangspoort naar de passage van de Hallen vond ik een natgeregende brief die mij in haastige woorden vertelde dat je, via een achterafroute de fietsenmaker op goed geluk zou kunnen vinden. De fietsenstalling, onder de gebouwen, was nog wel open, maar waartoe? In de kleurige etalages van de kledingwinkel vlak naast de gesloten toegangspoort naar de Hallen, was een A4 geplakt met daarop de gewijzigde openingstijden. De hanenpoten leken een noodkreet, een toegangsdeur ontbrak, vergeten achter de gesloten poorten van de Hallen.
‘Welke boeken houdt u van?’ vroeg de vriendelijke stem aan de andere kant van de lijn opnieuw.
Ik realiseerde mij dat ik dat niet wist. Ik zocht nooit naar boeken, ik vond ze altijd. Raakte ze aan met mijn ogen nog voor mijn hand diezelfde kant opging, keurde de rug, een titel, raakte geboeid door het lettertype. Ik werd nieuwsgierig gemaakt door het icoontje op de rug, nam historisch terwijl ik toch meer ben van het hedendaagse. Ik raakte ze aan de boeken en de boeken kozen mij, zoals ik ooit naar een asiel ging voor een hond en thuiskwam met een kat die maar niet van mijn zijde wilde wijken.
En vandaag stond hij voor mijn deur, de jongen van de OBA. Vijf hoog. De afspraak was dat hij de vijf boeken op anderhalve meter van mijn deur zou leggen en dat ik mijn boeken, die al lang over hun uitleentermijn heen waren, in een witte pastic zak op dezelfde plek zou neerleggen.
De lift maakte haar vertrouwde geluiden. Ik hoorde de kabels, de liftdeur een paar keer open- en dichtgaan, het metalen treeplankje na elke beroering altijd rammelt. Ik telde de verdiepingen. Het leken er meer dan vijf.
Op de drempel van mijn woning wachtte ik met het plastic tasje nog in mijn hand. Iets weerhield mij ervan de boeken op de grond te leggen, in een koude hal ver van mij vandaan.
En daar was hij, een jongeman met een gebruind hoofd en een stralend witte lach keek om de hoek. Schichtig dat wel als wilde hij ergens voor vluchten. Zijn lach was onvergetelijk. Waarom hij zijn opdracht vergat weet ik niet? En ik ben ook niet zeker of twee uitgestrekte armen anderhalve meter zijn, maar we hebben elkaar bereikt, het hartverwarmende rode tasje, met daarop de zo vertrouwde witte letters, en ik. Aan de uiteinden van de zwarte koordjes bungelde als een dode vlinder, een wit beschreven vel. De bezorgdatum opvallend groot, 4 mei 2020 – dodenherdenking op een lege Dam schoot het door mij heen -. En de ophaaldatum? ‘Dit wordt later ingevuld’ las ik.
Voor het eerst in zeven weken heb ik gehuild.
door Maria Es