Zwaaien Naar Mijn Moeder
door Elly van Rijn
Joost de Vries 25 november 2020
Twee keuzemogelijkheden. Het is zes uur geweest en in deze najaarsdagen is het buiten al diep donker. Een man loopt zijn kantoor uit en wrikt zijn fiets los, het sleuteltje doet moeilijk in het slot – het wordt weer kouder. Hij slaat zijn kraag op, fietst door de stad. Laten we die stad Amsterdam noemen, of Leiden, of Den Haag. Zo’n stad waar in de donkere gevels grote ramen in warm, geel licht stralen, en vanaf zijn fiets ziet hij in die ramen flitsen van de privé-uren van vreemden, mensen in keukens, gezinnen aan tafel.
Hoe voelt het om eenzaam te zijn?, schrijft Olivia Laing in The Lonely City. ‘Het voelt als honger hebben; als honger hebben terwijl iedereen om je heen zich voorbereidt op een feestmaal.’
Hij komt thuis, knipt het licht aan, vindt de stilte precies zoals hij die heeft achtergelaten. Niemand wacht hem op. Op de keukentafel ligt de krant nog open op het artikel dat hij die ochtend aan het lezen was, met een beker inmiddels steenkoude koffie ernaast. Zijn moeder is eerder dit jaar overleden. De koelkast is leeg. Hij zet de tv aan – er is niets dat hij wil zien.
De man is, bijvoorbeeld, de premier van Nederland. ‘Je moet het leuk vinden om twaalf tot veertien uur per dag te werken’, zei Mark Rutte eens over zijn positie. ‘Het is ook eenzaam. Je overlegt met iedereen, maar uiteindelijk kijkt iedereen naar jou om een beslissing te nemen.’ Bij Zomergasten zei hij dat hij op zware momenten, zoals na mh17, een partner kon missen.
Deze man hoeft niet Mark Rutte te zijn. Hij is simpelweg een van de meest notoire alleenstaanden in Nederland. Dit is maar een voorbeeld, het mag ook iemand anders zijn. Een vrouw – een jonge, of een oudere. Thuis staat ze voor haar raam, binnen is het licht, buiten steeds donkerder. Ze vraagt zich af of iemand haar ziet, zoals zij net op die fiets al die mensen wel zag.
De vraag is dan: mist deze persoon iets? Heeft u medelijden met haar?
—————
Dan andersom. Het is zes uur geweest en de avonden beginnen, na 230 dagen boven de tien graden, eindelijk knisperig te worden. Er zit meer zuurstof in de lucht, je kunt de herfst ruiken. Een man trekt zijn fiets los, trapt met harde trappen en schiet door de stad. Hij fietst langs de verlichte ramen van de stadspanden en kijkt naar binnen. Hij denkt wat Lucian Freud dacht, de grootste Britse schilder van de vorige eeuw, die nog nooit in zijn leven zoiets als de was had gedaan, toen hij op een avond door Londen struinde en mensen zag staan koken: wat een rare levens.
Hij komt thuis, maakt zijn schoenen los. Het jasje van zijn pak hangt hij voorzichtig op, ‘Cesare Attolini’ zegt het maatwerk – dit is dus weer Rutte in het voorbeeld. Zelfs met een ministerssalaris is Attolini niet niks, vanaf zo’n vierduizend euro per colbertje, maar daar staat tegenover dat het geld van hem is, geen kinderen, geen gezamenlijke rekeningen, niemand met wie hij het hoeft te delen.
Nogmaals, Rutte hoeft niet het voorbeeld te zijn. Maak er een willekeurige ander van. Ze komt thuis, trapt haar Jimmy Choo’s uit. Haar collega’s hebben verteld over hun verplichtingen, afspraken, kinderen die gedirigeerd moeten worden. Bij haar is er geen speelgoed dat opgeveegd dient te worden, geen partner wiens leesclubje de eetkamer in beslag neemt. Er liggen nog een paar goede boeken, de tv heeft honderd kanalen, en anders zijn er nog oneindig veel podcasts, yoga, thee en een puzzel. Haar tijd, en daarmee haar leven, is zonder compromis van haar. Ze staat voor het raam, kijkt uit over de stad. De avond ademt diep in, rekt zich voor haar uit.
De vraag is dan: bent u jaloers op deze persoon? Is ze vrij?
—————
Volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek voelde vorig jaar 9 procent van de bevolking boven de vijftien jaar zich met regelmaat ernstig eenzaam. In 2017 was het nog 7 procent. In dit eenzaamheidsonderzoek scoren de groepen alleenstaanden en alleenstaande ouders het hoogst: 33,7 procent van de alleenstaanden voelt zich enigszins eenzaam, en 14,1 procent sterk eenzaam. Van de alleenstaande ouders is het 28,4 procent om 14,5. Ouderen boven de 75 jaar voelen zich een slagje eenzamer dan de andere leeftijdsgroepen, maar het ontloopt elkaar niet veel. In geen van de leeftijdsgroepen voelt meer dan 40 procent zich nooit eenzaam. Ruim een kwart van de vijftien- tot 25-jarigen voelt zich enigszins eenzaam, 9,0 procent ernstig eenzaam.
In Zweden gaf een kwart van de bevolking aan zich vaak eenzaam te voelen, in Zwitserland deden twee van de vijf mensen dat. In Duitsland beschouwt twee derde van de bevolking eenzaamheid als een ernstig probleem. In het Verenigd Koninkrijk werd onder Theresa May in 2018 nog een ‘staatssecretaris van Eenzaamheid’ benoemd, omdat het een van de grootste ‘public health challenges’ van onze tijd was: meer dan 200.000 oudere Britten gaven aan al minstens een maand geen gesprek meer gehad te hebben met een vriend of familielid. In haar pas verschenen onderzoek naar sociaal isolement, De eenzame eeuw, wijst Noreena Hertz op de Tochigi-gevangenis in Japan: in de afgelopen twintig jaar is het aantal misdaden begaan door Japanners boven de 65 verviervoudigd, met een enorm recidive-getal bovendien. De 65-plussers willen gepakt worden, willen die gevangenis in, is de conclusie, omdat ze daar niet alleen zijn.
En dit zijn allemaal cijfers van vóór het rampjaar 2020, iedereen zal snappen dat corona het niet minder heeft gemaakt.
De Duitse psychiater Frieda Fromm-Reichmann merkte ooit al eens op, in de jaren vijftig, dat er opvallend weinig onderzoek is gedaan naar eenzaamheid. Het gevoel, schreef ze, is van nature niet onder woorden te brengen door de persoon die eraan lijdt aan een persoon die er niet aan lijdt. Anders dan andere gevoelens kan eenzaamheid ook niet verminderd worden door het medeleven van anderen, want dat medeleven vergroot de eenzaamheid vaak. Maar dat verklaarde nog niet waarom er tot dan toe zo weinig onderzoek naar werd gedaan. Fromm-Reichmann suggereerde dat het zo’n pijnlijke, beangstigende emotie was dat psychiaters ervoor terugdeinzen om er onderzoek naar te doen. Het is een emotie die mensen die er niet aan lijden schrik aanjaagt.
En niet alleen de mensen die er niet aan lijden. In haar The Lonely City (2016) schrijft de Britse essayiste Olivia Laing hoezeer eenzaamheid de persoon die er zelf aan lijdt schrik inboezemt. ‘Eenzaamheid voelt als zo’n beschamende ervaring, zo haaks op het leven dat we behoren te leiden, dat het bijna niet toe te geven is, een staat van taboe waarvan het opbiechten andere mensen zal wegjagen.’
In een uitleg bij het rapport over sociaal isolement schrijft het cbs dat het woord ‘eenzaamheid’ in het onderzoek zo veel mogelijk wordt vermeden. Mensen – vooral mannen, schrijft het cbs – zullen de emotie niet willen toegeven en sociaal wenselijke antwoorden geven. Het cbs gebruikt de ucla Loneliness Scale, de gouden standaard voor eenzaamheidsonderzoek; in 1978 werd de schaal ontwikkeld door Amerikaanse onderzoekers, die aan de hand van twintig stellingen eenzaamheid wilden meten. Door de jaren heen zijn die stellingen verbeterd, vooral door ze niet meer negatief maar positiever te formuleren. Dat leverde eerlijkere antwoorden op.
Het cbs bracht de ucla-stellingenlijst terug tot zes, die je met ja, nee en soms kunt beantwoorden:
—————
Als eenzaamheid een groeiende kracht in de maatschappij is, dan staat daar paradoxaal genoeg tegenover dat er waarschijnlijk nog nooit zo’n groot verlangen is geweest om alleen te zijn. Zet bijvoorbeeld tegenover die ucla-stellingenlijst de stellingen van de online zelftest ‘Heb ik een burn-out’:
Ja, nee, of soms.
Bij de eenzaamheidstest is een gebrek aan anderen het probleem, bij de burn-outtest is een gebrek aan anderen de verlossing. Het zijn niet alleen mensen met burn-outklachten (naar schatting 17 procent van de Nederlandse werknemers) die een behoefte hebben om zich terug te trekken.
Normaal gesproken is dat een verlangen dat vooral wordt bezongen door filosofen en kunstenaars – Laings The Lonely City is behalve een beschrijving ervan ook een onderzoek naar hoe die eenzaamheid kunstenaars tot hun werk heeft gebracht. Alleen willen zijn heeft iets bohémiens onthecht, anti-bourgeois. Jonathan Franzen noemde zijn eerste essaybundel letterlijk How to Be Alone, alsof het een kunstvorm was. Nu is er een gevoel dat het verlangen veel breder is. Op de vraag ‘Wat zou jou gelukkig maken?’, heeft ieder persoon die zichzelf rekent tot het nadenkende deel van de natie een antwoord klaar, en dat antwoord is vaak een variatie van hetzelfde: minder. Geluk komt tot stand, zal die nadenker zeggen, uit minder ruis, minder prikkels, minder fait divers, minder mails, minder appjes, minder notities in de agenda, minder verplichtingen, minder mensen om ons heen. In Voorbij het lustprincipe schreef Freud al dat voor elk levend organisme bescherming tegen stimuli bijna belangrijker is dan het ontvangen en interpreteren van stimuli. De wereld is te veel.
Zoals Isaiah Berlin ooit sprak over twee typen vrijheid, namelijk positieve en negatieve vrijheid, zo zou je ook over geluk kunnen denken. Positief geluk is dan, net als positieve vrijheid, het vermogen tot wat in de Amerikaanse Onafhankelijkheidsverklaring zo mooi is geformuleerd als ‘the pursuit of happiness’. Zelf bepalen hoe je je leven inricht, waar je achteraan wilt gaan. Negatief geluk is dan de dankbare afwezigheid van externe actoren die jou het ongeluk in duwen, dat wat tussen jou en je pursuit in staat.
Het idee van minder is dan natuurlijk dat sans ruis en prikkels we toekomen aan de kern van wat we echt willen doen, wie we echt willen zijn. Dat echte is dan trager, dieper, puurder. Slow cooking, lange gesprekken, dagen voor onszelf. In een Volkskrant-interview vertelde een Albert Heijn-topvrouw dat de recepten op de Allerhande-site voor de lockdown het populairst waren als ze in vijftien minuten klaar waren, en nu zoeken mensen gerechten die veel tijd kosten. ‘Stoven’ en ‘oven’ zijn sleuteltermen.
‘Corona voelt soms als een soort droom die uitkomt’, zei een vriendin van me – ik moet erbij zeggen dat ze gezond is, haar baan niet op de tocht staat. ‘Ik hoef geen excuusjes te verzinnen om onder verplichtingen uit te komen. Er wordt niet meer van tien kanten aan me getrokken. Ik ben voorgoed verlost van mijn fomo.’
Ze is niet de enige. Het is niet dat mensen ermee te koop lopen – dat zou ongepast zijn, we bevinden ons in een epidemie die duizenden levens kost – maar aan de aanhoudende stroom artikelen die je aantreft over hoe we onze levens na covid helemaal anders gaan inrichten, lijkt het of de lockdown ons op een spoor heeft gezet.
Een andere vriend, een schrijver, zei al tijdens de eerste lockdown: ‘Dit is eigenlijk precies hoe ik altijd al heb willen leven.’
—————
Als Mark Rutte even een rorschachtest is, in wiens contouren je naar gelang van je eigen dispositie je eenzaamheid of tevredenheid kunt zien, dan is het veelzeggend dat toen hij net het boegbeeld van de vvd werd campagneadviseurs ervan overtuigd waren dat mensen eenzaamheid zouden zien. NRC-journaliste Petra de Koning beschrijft in haar biografie dat bij de Tweede-Kamerverkiezingen van 2006 campagneadviseurs van de vvd een sterkte/zwakte-analyse maakten van Rutte, en ze tot de zwakke kanten rekenden dat hij, toen 39, nog steeds alleen was. Dat wilden ze veranderen in iets sterkers, namelijk dat hij ‘op zoek was’. En dus begon hij in interviews te zeggen wat voor vrouwen hij leuk vond: ‘sterke en mooie carrièrevrouwen’ als Sophie Hilbrand, Daphne Deckers en Sacha de Boer. Die drie namen waren van tevoren bedacht.
Later noemde hij dit zijn ‘grootste fout’ in die campagne. Het was onecht, hij was helemaal niet op zoek. De Koning vertelt niet waarom de campagneadviseurs zijn alleen-zijn een zwakte vonden, maar daar kun je naar raden. Allereerst simpelweg het homofobe idee dat ze niet wilden dat iedereen zou denken dat Rutte homo is (hoe vaak heeft hij dat wel niet moeten ontkennen?), maar daarnaast zullen ze hebben willen voorkomen dat kiezers het idee hadden van een man alleen, eenzaam op zijn bovenwoning. Mensen stemmen niet op zielige leiders, waarschijnlijk.
Veertien jaar later is zijn alleen-zijn op geen enkele manier meer nog een vreemd element. Misschien omdat het aantal single huishoudens alleen maar stijgt, meer dan drie miljoen. Niet dat Rutte een of andere zenmeester is (De Koning schrijft ook over zijn woede-uitbarstingen en controledrift), maar zijn alleen-zijn past hem zo dat het hem staat als een teken van volwassenheid, of onverstoorbaarheid.
Dat zei een vriend van me tenminste – twee drukke, kleine kinderen, en een uitgebouwd huis in Heemstede waar hij sinds maart nu tien uur per dag achter zijn computer zit: ‘Ik zou echt een maandsalaris betalen om een weekendje Mark Rutte te mogen zijn.’
—————
Met terugwerkende kracht, zou Noreena Hertz zeggen, maakten de vvd-campagneadviseurs een inschattingsfout. In David Runcimans podcast TalkingPolitics zei ze dat ze denkt dat de politicus die zijn of haar eigen eenzaamheid zou durven toe te geven een grote toekomst heeft – ‘Het zou de grootste gemene deler met het electoraat zijn.’
Hertz begint haar De eenzame eeuw met de eerder genoemde ucla Lonelines Scale, maar zegt dat de lijst tekortschiet. De stellingen vragen in feite naar je relaties met vrienden, familie, buren en collega’s, maar om een dieper, meer maatschappelijk inzicht in eenzaamheid in de 21ste eeuw te krijgen, zou de lijst ook moeten vragen naar je relaties met je werkgever, medeburgers, politici en overheid. Hertz geeft voorbeelden van Uber-chauffeurs en Deliviroo-bezorgers, die hun collega’s niet kennen en voor wie hun baas een algoritme is. Ze voert jonge professionals in Londen en New York op, die hun appartementen elk weekend op Airbnb moeten plaatsen, omdat ze anders hun huur niet kunnen betalen, waardoor hun gevoel van een eigen huis wekelijks erodeert. Wereldwijd geeft veertig procent van alle werknemers aan zich geregeld eenzaam te voelen op het werk – uit zo’n beetje elk onderzoek blijkt dat de kantoortuin als een oase van vervreemding wordt ervaren.
De eenzaamheid die daaruit voortkomt, betoogt Hertz, beïnvloedt niet alleen onze mentale staat, maar ook onze democratie. Bij de eindeloze ontledingen van de Amerikaanse verkiezingen van 2016 vroeg een onderzoeksteam duizenden stemmers tot wie ze zich zouden wenden als ze hulp nodig hadden, bijvoorbeeld als ze problemen hadden met hun financiën, of kinderopvang, of een lift naar het vliegveld nodig hadden. Trump-stemmers gaven aanzienlijk vaker dan Clinton-stemmers het antwoord dat ze geen buren of vrienden zouden vragen, maar een simpel: ‘Ik vertrouw gewoon op mezelf.’ Een ander onderzoek, gehouden tijdens de Republikeinse voorverkiezingen, wees uit dat het bij Trump-stemmers twee keer zo waarschijnlijk was dat ze zelden of nooit deelnamen aan sociale activiteiten als boekenclubs, sportteams of ouder-schoolorganisaties dan bij de stemmers op de andere kandidaten.
Soortgelijke onderzoeken zijn voor het hele Westen te vinden (Hertz verwijst ook naar een Nederlands onderzoek, waaruit zou blijken dat van de vijfduizend deelnemers die met het minste vertrouwen in de mensen om hen heen het meest geneigd zijn pvv te stemmen) en in al deze gevallen schetsen ze een beeld van mensen die afgesneden zijn van de maatschappij, zoals eenzame mensen zich afgesneden zullen voelen van hun vrienden of familie. Het is eenzaam om je economisch onveilig te voelen, schrijft Hertz, om het idee te hebben dat de politiek niet over jouw belangen gaat, om je baan in de industrie niet alleen naar beneden te zien vallen op de maatschappelijke ladder, maar überhaupt helemaal van die ladder te zien verdwijnen.
Wie als burger eenzaam in de maatschappij staat, schrijft Hertz, is gevoeliger voor xenofobie, voor wij-zij-denken, voor complottheorieën, want hij of zij ziet de maatschappij als een vijandiger iets. Eenzaamheid ligt op die manier een verdieping onder het populisme, als een bron waarvan populistische leiders heel goed begrijpen hoe krachtig die is als je eruit tapt. Waar Hillary Clintons boodschap op de toekomst was gericht, met allerlei plannen en voorstellen voor transitie, was Trumps boodschap een stuk therapeutischer. Of het daadwerkelijk zo was of niet (niet, waarschijnlijk) is het Trumps prestatie dat hij de eenzame arbeiders het gevoel gaf dat hij hen zag, en dat hun lot hem iets kon schelen. Wat hij zei, in feite, was een variant van Bill Clintons succesvolle zin ‘I feel your pain’.
Hertz trekt er een positieve les uit: heropen bibliotheken, investeer in buurtcentra en lokale sportclubs, richt kantoren anders in, geef werknemers meer rechten. Pak de eenzaamheid aan en je pakt het populisme aan.
—————
Marjan Slob beschrijft in haar De lege hemel: Over eenzaamheid een scène uit Sartre’s Het zijn en het niet, waarin hij vertelt hoe hij in de bosjes achter zich iets hoort kraken en schrikt. Het eerste dat Sartre vat is niet dat er iemand is, maar dat hij zelf wordt gezien. Je weet je bekeken, schrijft Slob, er valt een blik op je. Je ziet jezelf als anders en daarmee ‘krijg je een verhouding tot jezelf; je valt niet meer helemaal met jezelf samen’. Met dat bewustzijn wordt er een gevoel van tekortschieten geboren, want je weet dat je jezelf aan een ander nooit kunt uitdrukken zoals je je voelt, om alles wat in je leeft te tonen. Daardoor word je kleiner, een typetje, een half leven. De eenzaamheid blijft als die blik niet weggaat.
Een van de ergste dingen, schrijft Olivia Laing, is gezien worden in je eenzaamheid. Ze loopt door New York met het uitputtende gevoel te zichtbaar te zijn – voor alle mensen die niet alleen zijn. Als de barrista van de koffiewinkel haar niet verstaat, en ze zich moet herhalen, ervaart ze dat als een stille dood. Thuis, in Londen, zou ze het geen probleem vinden. Maar in New York voelt ze de blikken van alle klanten in haar rug, veroordelend.
Ze weet zelf ook wel dat die blikken er helemaal niet zijn – maar ze voelt ze wel, en voelt zich daar dan weer extra slecht over.
—————
In dat gezien worden, raken de eenzaamheid en het verlangen om alleen te zijn elkaar. Het is niet zo dat het verlangen om meer alleen te zijn de eenzaamheidsepidemie tenietdoet – integendeel. In zekere zin voeden ze elkaar. Als twee uiteinden van een hoefijzer krommen ze naar elkaar toe.
Het duidelijkste voorbeeld hiervan is schermtijd – een onderwerp waar elk boek of elke studie over eenzaamheid veel aandacht aan besteedt. Doordat zo’n groot deel van onze communicatie naar apparaten is verschoven, zien we elkaars eenzaamheid minder. Bijvoorbeeld: voorheen konden leraren op school het direct zien als een leerling werd buitengesloten; nu hele klassen in WhatsApp-groepen zitten is dat minder zichtbaar. Even appen met je moeder in haar verpleeghuis kan jou het gevoel geven dat je contact met haar hebt, maar het kan voor de persoon aan de andere kant van de lijn te weinig zijn. Zo vervreemden we van elkaar.
Daarnaast staat dat via onze schermen ons heden in meerdere flarden en tijdlijnen wordt gesneden – we presenteren onszelf in foto’s op sociale media, in taal op mail en WhatsApp, en gesproken (voor de mensen die nog bellen). Er zitten kieren tussen die flarden, waar we in vallen. Slob geeft het voorbeeld van een selfie maken, een moment waarop we buiten onszelf treden en met de blik van een ander naar onszelf kijken. Dat geeft het gevoel ‘dat je niet echt aanwezig was in je bestaan. Dat je bent weggedreven van jezelf. Zoiets.’ Zo vervreemden we van ons zelf.
Zijn is gezien worden. De eenzame ziet zichzelf in al zijn isolatie, en wil die blik kwijtraken. De persoon die naar eenzaamheid verlangt wordt gezien door anderen in al zijn drukte, en wil alleen in stilte door zichzelf gezien worden. Ze zoeken allebei op hun manier naar een herstel van een verbroken verbinding. De een heeft daar gezelschap voor nodig, de ander heeft juist zonder afleiding zichzelf nodig, maar allebei zoeken ze naar een modus waarin ze niet meer naar zichzelf hoeven te kijken, niet meer die blik van anderen op zichzelf projecteren, maar juist naadloos samenvallen met hun leven.
door Joost de Vries