Nieuwmarkt
door Judith de Lang
Wat er allemaal niet is
Wat ik allemaal niet hoor: het geluid van rolkofferwielen op de stoep, schreeuwende dronken toeristen, toeterende auto’s, remmende trams, bellende fietsers en pratende mensen ’s ochtends, ’s middags, ’s avonds en ’s nachts. Ik lees dat allerlei woningen die alleen nog maar gebruikt werden voor Airbnb nu weer aangeboden worden voor de verhuur. Als er een tijd was om een woning te zoeken in Amsterdam, dan is het nu. De straten zijn schoner dan ik ze in tijden gezien heb, de vogels fluiten en de buurtrat is weer op zoek naar eten tussen het gras in plaats van in de vuilnisbak. Het is eindelijk stil. Het voelt als zomers vroeger, toen Amsterdam nog toebehoorde aan de bewoners.
Communiceren is zo dicht mogelijk langs elkaar heen praten
Eenvoudig communiceren is heel ingewikkeld. Dat wist ik stiekem natuurlijk al (het is mijn werk), maar nu komen ook allerlei overheden en organisaties hier achter en ik vermoed ook een heleboel familie- en burenapps. Helder zijn, kost veel denkwerk. Online vergaderen is praktisch en goed te doen, maar ook heel intensief. Door elkaar praten is er niet bij. Het is een beetje als vroeger op school. Luisteren naar de meester en hopen dat je het goede antwoord weet als je iets gevraagd wordt.
Later wordt alles beter
Een variant op vroeger was alles beter is het geloof dat, later, na deze crisis, alles beter wordt. Nu gaan we eindelijk de mensen in de zorg voldoende betalen, de supermarktkinderen waarderen, de straat zelf schoonmaken of op zijn minst niet meer vervuilen. Of, voor wie grootser denkt, de banken eerlijker maken, de belastingdienst hervormen, samenwerken tussen landen. Na deze crisis hebben we allemaal in één keer geleerd dat we elkaar nodig hebben. Dat sociaal zijn niet alleen aardiger is, maar ook effectiever. Ik geloof er niks van. Er zijn in alle tijden mensen die iets doen voor een ander en mensen die dat niet of alleen soms doen. Er zijn mensen die doen alsof ze iets geven, terwijl ze eigenlijk een plek in de spotlights opeisen. En er zijn mensen van wie je nooit hoort wat ze allemaal doen. En later, later, is dat allemaal nog precies hetzelfde als nu. Gedrag veranderen is het aller, aller moeilijkste dat er bestaat. Het directe eigenbelang dat we nu hebben, niemand wil die patiënt op de overvolle intensive care worden, dwingt ons om rekening met elkaar te houden. Mijn bewijs voor deze stelling? Klimaatverandering tegengaan is ook al jaren echt nodig, maar het is ver weg en wat het voor ieder persoonlijk gaat betekenen is moeilijk in te schatten. En dus verandert er (te) weinig. Sterker nog, deze crisis zou ertoe kunnen leiden dat er nog minder aandacht en geld voor komt. Tot ook dat te zijner tijd een crisis wordt waar we middenin zitten. Een adagium dat ik ooit leerde van een Engelsman doet zich hier gelden ‘There is an eternal struggle between the important and the urgent. And if you wait long enough, the important will always become urgent.’
Slalommen over straat
Het was nooit rustiger op straat dan de afgelopen week. Dus een klein wandelingetje door de buurt lukt hier nog steeds goed. Gemiddeld 3.000 stappen per dag, in plaats van 6.000. Ik heb het niet rustiger met werk (gelukkig), dus het blijft bij een lunchwandeling. Wat daarbij opvalt is dat mensen het moeilijk vinden om uit mijn buurt te blijven. Ik zou dit kunnen opvatten als compliment, ware het niet dat ik zie dat het vooral komt door een gebrek aan omgevingsbewustzijn. Er wordt steeds opgeroepen om 1,5 meter afstand te houden en ik geloof ook echt dat de meeste mensen deze boodschap wel hebben doorgekregen en hem begrijpen. Maar dat vertaalt zich nog niet automatisch naar het gedrag dat erbij hoort. Bijvoorbeeld even knikken naar elkaar om te laten weten dat je elkaar gezien hebt. Of even hardop zeggen dat je wacht tot de ander voorbij is of vragen of de ander even wil wachten. Even opzij stappen op straat als je iemand aan ziet komen lopen. Even je ongeduld bedwingen als je haast hebt, in plaats van tussen mensen door lopen die nou net afstand aan het houden waren. Het vereist allemaal omgevingsbewustzijn en dat is lastig om voortdurend vol te houden. Het blijkt maar weer, informatie is nog maar stap één van de gedragsverandering.
On a personal note
Ik begon de eerste quarantaineweek heel gedisciplineerd. ’s Ochtends yoga, douchen, ontbijten en om 09.00 uur achter de laptop om aan het werk te gaan. Mijn werk is grotendeels achter de computer, dus de grootste verandering was de omgeving, niet het werk zelf. En toch, veranderde de indeling van de dagen langzaam maar zeker. Na twee weken thuiswerken begint de dag ineens met lezen over corona, appen met familie en vrienden. Zieken beginnen op de app te verschijnen, dichtbij en verder weg. Zorgen nemen toe. Bemoedigende woorden worden steeds lastiger te vinden. En voordat je het weet is het tijd om te lunchen. Vandaag is de eerste dag, dinsdag in week drie, dat ik de hele dag gewerkt heb in mijn pyjama. Werken gaat nog steeds prima, maar discipline volhouden dat wordt lastiger. Morgen maar weer aan de yoga.
Angst en hoe ga je daarmee om?
Voordeel van een rommelige jeugd is dat ik niet snel in paniek raak van veranderende omstandigheden. Dus dat alles nu anders is dan normaal, is voor mij niet zo’n groot probleem. Ik heb een nogal rotsvast vertrouwen in mijn eigengereidheid en als ik in een moeilijke situatie kom, lees ik alles wat los en vast zit om het probleem zo snel mogelijk de baas te worden. Maar in deze pandemie, waarvan niet duidelijk is wanneer die ophoudt, neemt de angst toe en de angstige verhalen ook. Ik lees over een man die na 48 jaar huwelijk, bij het overlijden van zijn vrouw, alleen van achter zijn raam een laatste groet mag brengen aan de rouwauto die door zijn straat rijdt. Ouders van een goede vriendin die sinds hun 14e samen zijn en die nu, nadat ze op vakantie of op Schiphol corona hebben opgelopen, ineens op verschillende plekken opgevangen worden. Een oersterke collega die toch op de ic belandt. En het ziektebeeld jaagt ook angst aan. Mensen die de ene dag nog prima zijn en de volgende dag zo hard achteruitgaan dat ze op de ic belanden. Longartsen die ziekteverschijnselen zien die ze niet begrijpen. De benauwdheid die zelfs mijn meest nuchtere vriendin angst aanjoeg, zij heeft het ogenschijnlijk al achter de rug. Ik moet onder ogen zien dat informatie niet helpt om de rust te bewaren. Filters zijn nodig. Niet alleen voor mond en neus, maar ook voor de hersenen. Dus val ik terug op yoga, altijd yoga. En lezen, maar dan literatuur. En lachen en muziek luisteren. En schrijven. En wandelen. De Nieuwmarkt was uitgestorven gisteravond. En de politieauto’s stonden netjes in een rijtje langs de stoep voor de Flesseman. Er is blijkbaar geen reden om rond te rijden. Dat geeft dan toch een beetje vertrouwen.
Zachte zondag
De angst is gehard in het verdriet van een vriendin wiens moeder van 73 in het ziekenhuis ligt en alle ingewikkelde gesprekken daaromheen. Met dokters die het beste proberen te doen, maar denken in protocollen. De dochters smeken of hun vader, haar man waar ze al 59 jaar mee is, bij haar mag. Uiteindelijk mag het, omdat hij ook corona heeft (gehad) en aan de beterende hand is. Passend bij deze zondag met het zachtste weer sinds tijden.
Koude maandag
Maandag 6 april start vroeg met slecht nieuws via de app. De moeder van mijn vriendin is vanochtend overleden aan corona. Ik ben er stuk van. Op een bankje in de buurt, met ruime afstand van elkaar, kan ik even met mijn vriendin praten. Troost zonder lichamelijk contact is onwerkelijk. Het maakt stil.
Goede vrijdag
Het is geen goede vrijdag. Mijn vriendin is ondergedompeld in de choreografie van rouwkaarten, keurige kisten (dat is wat ze me vertelde uit het gesprek met de uitvaartorganisatie), prachtige herinneringen en immens verdriet. Om het overlijden. Maar vooral ook om het hoe. Om het niet weten of er nog een kans op genezing was geweest. En toch, is het ook een goede vrijdag. De zon schijnt vandaag uitbundig. Ik denk aan haar moeder, die ik al dertig jaar kende. Die, toen die vriendin en ik terugkwamen van een reis van drie maanden, op Schiphol stond te wachten, met een survivaldoos voor haar. En voor mij. Koffie, melk, banaantjes, brood en alles wat een mens na een vlucht van vijftien uur, nodig heeft om de eerste dagen het huis niet uit te hoeven. Die, toen een opdrachtgever vervelend deed en ik daar triest over was, tegen me zei “ach laat ze lekker de kolere krijgen”, omdat ze sowieso aan mijn kant stond. Altijd. Die tijdens een weekendje Texel mijn man volstopte met zelfgemaakte gehaktballen, onder het mom “ah, neem nog een balletje”. Die ik nooit humeurig gezien heb of geïrriteerd. Waar ik zo vaak mee langs de kustlijn van een zee in Frankrijk of Italië gelopen heb. Waarmee ik op ontelbare markten rondgelopen heb, gewinkeld, gelachen. Mijn eigen moeder leeft al niet meer sinds mijn 27e. Haar noemde ik gekscherend mijn adoptiemoeder. Toen we thuiskwamen, lag de rouwkaart in de brievenbus en die is prachtig. De liefde van haar man, kinderen, kleinkinderen en schoonfamilie spat van het papier. In hoeveel huizen, van al die mensen in de wereld die thuis moeten blijven, is verdriet, afscheid, rouw, herinnering. Het is bijna tastbaar in de lucht af en toe. Niet voor iedereen. Er zijn nog steeds mensen die, zonder enige grond daarvoor, zeggen dat het wel meevalt, dat het wel goedkomt. Ik gun ze hun vertrouwen. Maar ik ben bang. Een angst die verschuift van de angst om zelf ziek te worden, naar de angst over hoe lang dit gaat duren Wat het met ons doet om elkaar op afstand te moeten houden. Hoe lang we dit aankunnen als samenleving? Hoe dat nieuwe normaal eruit moet gaan zien?
Zaterdag
Ik heb een cd in huis van Meryn Cadell. Ooit opgepikt in Concerto, tijdens zo’n middag slenteren door de winkel – je weet wel, wat we vaak deden vroeger, voor corona. En dan zomaar iets oppakken en luisteren. Zij zingt een lied dat Inventory heet, waarin ze inventariseert welke spullen ze in huis heeft en hoe ze daar aankomt. That was given to me, stole that from my family That was given to me, I bought that I bought that and I bought that Het lied bevalt me, omdat het gaat over onze verbondenheid met de spullen die we hebben. Omdat ik een werkplek in de slaapkamer wilde maken, was ik aan het opruimen. Een beetje afstand tussen werk en leven in dit kleine appartement. Ik ga nu om negen uur van de woonkamer naar de slaapkamer om te werken. En om twaalf uur naar de woonkamer om te lunchen. Ik was dus aan het opruimen. En ik schoof een koffertje opzij. Zo’n handbagagekoffertje dat ik vaak meeneem op reis. En terwijl ik het vasthad overviel de gedachte me dat ik het wel weg kon gooien. Want hoe lang gaat het nog duren voordat we de enge ruimte van ons huis, weer durven verlaten. Voordat we weer met driehonderd mensen in een vliegtuig durven. Voordat we weer durven reizen. En het drong tot in mijn vezels tot me door dat het leven veranderd is. Door een koffertje.
Pasen
Fijne Pasen, wensen we elkaar. En dat voelt vreemd. Want er is eigenlijk weinig fijns aan. Het gekke is dat in mijn huis alles nog goed is. Tot zover. So far, so good. Zo voelt het eigenlijk elke dag. Blij dat ik en de mijnen gezond zijn. Maar ook verdrietig tegelijkertijd voor mijn vriendin waar dat niet zo is. Er doen zich vreemde momenten voor. Collega’s die ik niet heel goed ken, die in vergaderingen vragen of alles goed is. En ik hoor mezelf antwoorden ‘hier is alles prima’. En terwijl ik het zeg, denk ik, dat is niet waar. Maar ook momenten dat het echt prima is. Als ik buiten wandel met mijn man door een verlaten stad – in mijn buurt is het heel rustig – en ervan geniet dat dat überhaupt kan. We gaan bij mijn achternichtje langs om happy birthday voor haar te zingen onderaan de trap. Dat is feestelijk en fijn. Tegelijk vraag ik me af, tijdens de wandeling terug, hoe moet dit als meer mensen naar buiten gaan? Elke persoon die ik tegenkom op straat is veranderd van een mens in een potentiële besmetting. En ik blijf het liefst zes meter bij iedereen vandaan. Zo snel wordt de ander een gevaar. Dat bevreest me, dat ik dat voel. Ik lees een boek waar de regel in staat ‘half a mile from the farm’ en mijn onderbewustzijn maakt ervan ‘half a mile from harm’. Half a mile is ongeveer 800 meter, zoek ik op. Zo ver is het gelukkig nog niet. Maar die nieuwe anderhalvemetersamenleving, hoe gaan we die in godsnaam vormgeven, samen?
Maandag 20 april
Het dagboek wordt een weekboek. Bij ernstige situaties val ik stil. Er is zoveel rumoer om me heen, iedereen zegt dat ie het weet. Of we wel of niet weer op moeten starten. En hoe dan? Grote evenementen worden nog niet gecanceld omdat er nog geen officieel besluit aan ten grondslag ligt. De overheid moet alles initiëren, want anders kost het geld. De overheid moet ons juist niet belemmeren. In Amerika en Brazilië gaat men de straat op om te demonstreren tegen het thuisblijven. Dokters zijn daar van helden ineens veranderd in boodschappers van slecht nieuws die het gewone leven blokkeren. En het virus denkt ha! weer een groep mensen bij elkaar waardoor ik verder kan leven. Nee, denken kan het virus gelukkig niet. Maar overspringen wel en dat betekent nog altijd dat we ruimte moeten creëren. Tussen elkaar, op straat, in het park, in de winkels waar we nog wel komen. Iemand in een winkel wil me iets aangeven, ik zeg ‘leg maar neer, dan pak ik het wel’. Dat hij zich afgewezen voelt hangt tastbaar in de lucht. Ik maak het bespreekbaar. ‘Je vindt het toch niet erg dat ik dat zeg? Hoe ga jij om met die afstand? Hou je je eraan?’ Hij antwoordt, eerlijk: ‘in principe wel, maar soms vergeet ik het.’ Zo begrijpelijk. Het is vermoeiend om je de hele dag bewust te zijn van andere mensen om je heen. Ook de morele vragen blijven. Als ik op straat loop in een rustig Amsterdam, waar ik zeer van geniet, kan dat dan omdat Amsterdam zonder toeristen zo leeg is dat de anderhalvemetersamenleving moeiteloos lijkt? Of kan dat omdat alle andere mensen binnenblijven? En is dat dan eerlijk? Blijf thuis, zegt een spotje, ga alleen naar buiten als het echt niet anders kan. Maak een dagelijks ommetje in je buurt, zegt Rutte. Support de winkels waar je kunt, blijf gewoon geld uitgeven, anders verstoort ons gedrag de economie meer dan het virus, help de boekhandel, de slager, de bakker, de lokale horeca, zeggen economen. Weet je wat nog veel erger is dan het virus, zegt deze of gene: hoe we dit proberen op te lossen, dat we eenzaam worden, dat kinderen geen les krijgen, het communisme, het neo-liberalisme, de klimaatverandering, links, nee rechts, nee de redelijken. Weet je wel hoe de wereld gaat veranderen hierna? Elke dag golft de informatie over me heen, maar wat bij mij blijft is de stilte. We weten nog zo weinig. Rutte zegt dat we varen op zicht. Het voelt meer als varen in de mist. En dat terwijl het buiten steeds helderder wordt en de lucht boven Amsterdam steeds blauwer. Misschien is stilte niet het slechtste antwoord.
Donderdag 23 april
We zijn weer een persconferentie verder. Buiten schijnt de zon. Op mijn werkplek aan het raam is het nog steeds fris. De lucht is blauw. Het park is groen. Mijn huis is een oase van rust. Zo niet voor veel mensen, begrijp ik uit de reacties op de persconferentie. Als de boodschap is dat we nog steeds thuis moeten blijven, zijn veel mensen teleurgesteld. Collega’s vertellen via de online calls dat ze het leven ‘fucking saai’ vinden. Iemand vreest oorlog, droomt erover. Een ander is bang voor alle bedrijven die gaan omvallen en voor de mensen achter die bedrijven. Anderen zoeken hun evenwicht in de natuur. En ik, ik spreek af in mijn buurtpark, op ruim 1,5 meter afstand en ik app en praat me helemaal suf om niemand alleen te laten. Ondertussen probeer ik de boodschap achter de communicatie van de overheid te ontcijferen. Nederland is niet op slot, Nederland gaat niet op slot, de overheid laat de teugels een klein beetje vieren. We stellen onze kinderen bloot aan het virus, onze jongeren een beetje, omdat we op basis van kennis uit andere landen vermoeden dat kinderen geen gevaar vormen. Maar we testen niet, we doen geen of weinig contactonderzoek, we isoleren de mensen die besmet zijn niet. Als ik dat bij elkaar optel, kan ik niet anders dan concluderen dat we nog steeds groepsimmuniteit nastreven, ook al noemen we het niet meer zo. Op hoop van zegen varen we in de mist.
Zaterdag 25 april: wat anderen er van zeggen
Op straat luistervink ik zinnen om de zinnen te verzetten.
‘Bram gaat ook in loondienst nu.’
‘Echt man, ik heb al veel te lang geen seks gehad.’
‘Heerlijke avonden waren dat. Zodra het weer kan, gaan we daar weer heen.’
‘Oh, we kunnen ook McDonalds laten bezorgen.’
‘Je gaat niet blij zijn.’
‘Heb jij het geluk bij je?’
Donderdag 30 april
Iedereen is op zoek naar plezier. Geen kroeg, geen bioscoop, geen concert, het valt de mensen zwaar. De Ikea gaat voor het eerst in weken weer open. Dit zorgt voor rijen rond het gebouw. De Bijenkorf gaat weer open, ‘eindelijk weer eens shoppen’, verzucht een meneer in de krant, die volgens eigen zeggen wekelijks even door de Bijenkorf loopt. We zijn gewoontedieren. Ook ik ben blij, ik krijg een appje van mijn zus dat de kringloop in Noord weer open is. Joepie. Het hele kringloopconcept is natuurlijk aan evaluatie toe, nu de vraag of corona ook via oppervlakken verspreid wordt nog niet afdoende beantwoord is. Maar ik waag het erop. Ik laat de spullen na aankoop twee of drie dagen liggen en daarna maak ik alles schoon met desinfectiedoekjes. Winkelen is ook hier lastig. De Lokatie in Noord is een grote winkel, maar het lijkt wel of mensen helemaal niet weten dat corona bestaat. We zijn gewoontedieren. Dus houdt een mevrouw netjes de deur van de lift open voor twee oude mensen, op minder dan 50 cm afstand. Ziet niemand de tape die netjes op de grond geplakt is om die vermaledijde 1,5 meter afstand in stand te kunnen houden. Lopen de mensen die er werken tussen de rij door, waarmee de afstand alweer verkleind wordt. We willen heus wel meewerken allemaal. Maar we zijn nou eenmaal gewoontedieren. Intussen in de wereld, strompelt president Trump voort van tweet naar persconferentie als een leider die in het duister tast, omdat er iets van hem gevraagd wordt dat hij niet herkent als eigen. Empathie, zorg, eerlijkheid, betrokkenheid, kennis. Landen gaan open en dan toch weer dicht. In Japan zijn in de eerste regio die de maatregelen versoepelde, de getallen weer omhoog geschoten. Spanje heeft een plan uitgestippeld met data en al. Iemand deelt een bericht dat het allemaal wel meevalt met die aantallen doden. Een wiskundige vertelt op tv dat het echt anders moet. Dat we echt eerst moeten weten (testen dus) om te kunnen uitschakelen. Iemand zegt dat het virus waarschijnlijk vanzelf wel uitdooft. Terwijl de hele wereld denkt dat het veilig is om thuis te blijven, zijn er altijd mensen die, meestal vanuit huis, beweren dat dit helemaal niet nodig is. Iemand schrijft dat hij jaloers is op hoe de Zweden het aanpakken. En ik vraag me af op wie in Zweden hij jaloers is. Vast niet op degene die ook daar in het ziekenhuis belandde. Het virus ondertussen, stelt iedereen voor raadsels. Bloedstollingen, beroertes, longziekte, eczeem, smaak- en geurverlies, het veroorzaakt zo veel verschillende symptomen, er is geen touw aan vast te knopen, lijkt het. En ik vraag me steeds af wat nou echt de moeite waard is om op te schrijven over deze tijd. Dat we bang zijn allemaal. Dat we van mening verschillen over welke weg we moeten volgen om hier uit te komen. Wat we kunnen doen (rustig blijven, anderen helpen, concrete dingen doen, contact houden) en juist niet moeten doen (bang worden, in paniek raken, onverantwoord ons hoofd in de wind gooien). Dat in Amerika het eten op het land vernietigd wordt, omdat er niemand is om het te oogsten, terwijl de armste mensen in het land staan te springen om eten. Wat is nou echt essentieel om over tien jaar nog te weten? Dat dit het omslagpunt was, misschien. Het moment waarop we ineens allemaal twee dingen begrepen. Dat een virus zich snel verspreidt in een wereld waarin alles met elkaar verknoopt is en dat we allemaal afhankelijk zijn van elkaar. En dat dat de vraag oproept of we nou dichter bij elkaar moeten komen of juist meer afstand van elkaar moeten nemen.
6 mei 2020
De BV Nederland gaat weer open, maar ik nog niet.
8 mei 2020
“Weet je wat ik het meeste mis,” zeg ik tegen mijn man, “niet het café of restaurant, niet de winkel om iets te kopen, niet de sportschool, niet het kantoor, maar gewoon om weer op straat te kunnen lopen zonder angst voor de ander”.
14 mei 2020
Ik werd wakker uit dromen over huizen en toegang. Wie er wel toegang had en wie niet, weet ik niet, maar de suggestie van onderscheid tussen binnen en buiten was zo voelbaar in de droom, dat ik opgelucht was dat ik in mijn eigen bed bleek te liggen. Via Twitter lees ik op RTL Nieuws over een experiment met mondkapjes die licht geven als iemand met corona hoest. ‘Wetenschappers VS maken mondkapje dat oplicht door corona’ Aan de Amerikaanse Universiteit van Harvard en MIT wordt gewerkt aan een nieuwe manier om het coronavirus op te sporen: een mondkapje dat oplicht als het longvirus wordt gedetecteerd. De methode kan helpen bij het in kaart brengen van besmettingen. Het is 14 mei. Op 12 maart was in Nederland de eerste persconferentie. We zijn in twee maanden tijd gegaan van de hoop op groepsimmuniteit om iedereen te beschermen, via “alleen samen kunnen we corona verslaan, naar veiligheid op basis van wie corona heeft en wie niet. Het aloude mechanisme van insluiting en uitsluiting steekt alweer zijn lelijke kop op. Die app was eng, maar daarbij werd de data tenminste nog verzameld in een mandje (lek of niet). Hier is direct zichtbaar wie besmet is en wie niet. Zichtbaar aanwijzen wie veilig is en wie gevaarlijk, dat lijkt me de slechtst denkbare oplossing voor een gezamenlijk probleem. Ik krijg er kippenvel van. Misschien moet ik snel een trui aandoen, want anders is dat straks ook nog zicht- en meetbaar.
22 mei 2020
Een eend kwaakt door de straat. Een hond blaft met een hoog nijdig blafje. Een vogel vindt er fluitend het zijne van. Het lijkt hier in de straat wel een verhit twittergesprek. Of het over corona gaat, weet ik niet, maar nu er ook al katten getest worden op corona en nertsen het aan mensen geven of van mensen krijgen, zou het me niet verbazen.
23 mei 2020
Er wordt in de stad druk nagedacht. Er is, zo blijkt uit de krant, een idee voor terrassen op grote pleinen, waaronder de Nieuwmarkt, om de horeca een kans op overleving te bieden. Ik probeer het voor me te zien. Hoe degene die aan het middelste tafeltje zit, er weer uit moet komen als hij/zij naar huis wil of naar het toilet moet. Ik lees dat Femke Halsema binnenkort met een plan komt voor het centrum na corona. En dat zij zich zorgen maakt over hoe we ons in de stad op 1,5 meter van elkaar gaan bewegen. Ik ervaar het lopen op straat en in winkels inmiddels als een soort dans. We lopen met een boog om elkaar heen en veroorzaken voortdurend Jansen-en-Jansen- achtige2 situaties, omdat het lichaam automatisch toetrekt naar andere lichamen. Hoe meer afstand ons opgelegd wordt, hoe meer nabijheid we lijken te zoeken. Dat zou ook verklaren waarom het op mooie dagen overal drukker is dan ooit. Ik kan nog steeds wandelen op plekken waar bijna niemand komt, dus ruimte is er genoeg. Maar omdat er geen gereguleerde ruimte is om elkaar te ontmoeten (zoals cafés, bioscopen, clubs, sportscholen), zoeken mensen elkaar massaal op door allemaal naar hetzelfde park te gaan of hetzelfde grasveldje. Thuis verrijk ik mezelf online met de meest prachtige gesprekken. Stadsgesprekken met steden over de hele wereld via Pakhuis de Zwijger en De Balie. Een gesprek van een maand geleden, dat ik zeer de moeite waard vond, is het gesprek bij De Balie tussen Floris Alkemade en Floor Milikowski over de stad, de relatie met de rest van het land en de kans om de coronacrisis aan te grijpen als moment om een verandering in gang te zetten die sowieso nodig is. Floris Alkemade heeft het in dat gesprek ook over een patroon van bewegen in onbekend gebied. Het heet de Lévy-vlucht. Het is een wiskundig patroon van bewegen dat gebruikt wordt door roofdieren om voedsel te zoeken en, volgens hem, door één van de laatste Afrikaanse jager-verzamelaar stammen, de Hadza. Je loopt in een bepaalde richting, maar steeds via een andere weg, als overlevingsmechanisme. In de woorden van Floris: ‘als je niet weet waar je naartoe gaat, is het volgen van een rechte lijn een dodelijke strategie’. Een mooiere metafoor voor hoe we uit de mist moeten komen waar we volgens het kabinet tot nu toe in bewogen, heb ik nog niet gehoord. In ieder geval niet in een rechte lijn, maar tastend, zoekend en uitproberend.
1 Prachtige tegenstelling trouwens ‘alleen samen’, ik neem mijn pet af voor de dichterlijke communicatieadviseur die dit bedacht heeft. 2 Zie de stripboeken van Kuifje
Dit is een dagboek dat ik heb bijgehouden voor de OpNieuw, het buurtblad van de Nieuwmarktbuurt tijdens de eerste lockdown in 2020 tot en met 23 mei 2020. Het schetst denk ik een mooi beeld van de eerste weken van deze gekke tijd.
door Sati Dielemans