Rebecca’s coronadagboek
door Rebecca van Tilburg
Trots als verpleegkundige
‘Succes morgen (vandaag) vriend! Liefs, M&T.’ Een briefje als deze, het applaus van dinsdagavond en de filmpjes en berichtjes die ik daarna ontving, raakten mij diep. Ik ben trotser dan ooit om verpleegkundige te zijn.
Natuurlijk was ik altijd al trots om verpleegkundige te zijn, maar het besef is nu groter. Dit begon al in het weekend, toen duidelijk werd dat er een heleboel gevraagd zou worden van de zorg en de zorgverleners. Hoe rustig en ontspannen mijn nachtdiensten waren, des te drukker werd het in mijn hoofd sinds ik vrijdagmiddag wakker werd. Mijn weekend was een soort achtbaan van emoties, eigenlijk. Ik ging van in 4 uur tijd van 0 tot 100, van bagatelliseren naar bewustwording, maatregelen en stress. Stages op de afdeling waren beëindigd en ik dook achter mijn laptop om wat mails te versturen en op de hoogte te zijn/blijven. Vrijdagavond stuurde ik bezwaard het volgende om een verjaardag van zaterdag af te zeggen:
‘Ik voel mij zeer verantwoordelijk richting m’n patiënten en er gaat de komende tijd waarschijnlijk een hoop van mij gevraagd worden om te werken. Ik wil er alles aan doen wat in mijn macht ligt om fit te blijven en vandaar dit besluit.’
Het antwoord was het volgende:
‘Vind dit mooi om te lezen en respecteer je keuze vriend! Je verdient een lintje.’
Kippenvel. Dit is hoe ik mij voelde en nog steeds voel. Ook zijn mijn verantwoordelijkheidsgevoel en toewijding voor/naar mijn patiënten groter dan ooit en dit merk ik ook bij mijn collega’s. Iedereen is bereid nog harder en meer te werken en zich meer voor elkaar in te zetten dan normaal. Hier huizen in mijn ogen de kenmerkende kwaliteit én valkuil voor een verpleegkundige. De uitdaging voor ons verpleegkundigen wordt om niet alleen voor onze patiënten te zorgen, maar ook voor onszelf. Want als wij niet voor onszelf zorgen, wie gaat er dan voor de mensen met COVID-19 zorgen? Precies, niemand.
Gisteren (18 maart) was mijn eerste dienst sinds vorige week vrijdag. In de pauze ging het over het applaus van dinsdag. Mensen werden er ongemakkelijk van, van ‘al dat geklap’. De reactie ‘Maar ik heb nog helemaal niks gedaan hoor, ik was het hele weekend vrij’, prikkelde mij zeer. Deze pandemie heeft er voor gezorgd dat iedereen is gaan inzien dat (onder andere) zorgverleners onmisbaar zijn. Omdat dit aan de gang is, maar niet alléén omdat dit aan de gang is. Omdat zorgverleners altijd goed werk gedaan hebben en nu weer aan het doen zijn. En dáárom applaudisseerde iedereen.
Hoewel COVID-19 verschrikkelijke dingen met zich mee brengt, zie ik ook wat lichtpuntjes. Wij, over het algemeen zich onterecht nederig opstellende verpleegkundigen, krijgen eindelijk de waardering die wij verdienen en dat beginnen wij nu zelf ook in te zien. Dit vergrote gevoel van eigenwaarde zorgt voor nog meer toewijding richting patiënten. Daarnaast heeft het COVID-19 voor harmonie, eenheid en saamhorigheid gezorgd. Niet alleen onder zorgverleners, maar onder de hele samenleving. Ik heb de solidariteit nog nooit groter gezien in ieder geval.
Dus, COVID-19: hoe verschrikkelijk je ook bent en wat je ook probeert: ons krijg je niet klein. Maar wij jou wel!
Een goed voorbeeld doet goed volgen
Een vrouw van in de 70 met COVID-19. Vorige week was ze nog springlevend, nu zijn de enige dingen die haar nog wachten angst en de naderende dood.
Afgelopen zaterdag werkte ik voor het eerst op de COVID-afdeling. Dit is de afdeling waar enkel positief geteste patiënten naartoe gebracht worden, die niet direct naar de Intensive Care (IC) hoeven. Eenmaal thuis heb ik eerst een tijdje voor mij uit gestaard. Ik ben niet snel van slag en als ik dat ben, zal je dat niet snel zien. Maar zaterdagavond vroeg mijn huisgenoot ‘Gaat het wel?’.
Ik had gewerkt op een soort hermetisch afgesloten afdeling waar je alleen naar binnen mag met een isolatiejas en handschoenen aan, een mondkapje en een bril op. Patiënten mogen geen bezoek ontvangen en het contact met de buitenwereld bestaat uit een tv en, als zij die hebben, een telefoon. Op de tv zien zij enkel zorgwekkend nieuws: meer besmettingen, meer doden en mensenmassa’s die, ondanks de maatregelen, nog steeds richting stranden en parken vertrekken. Patiënten horen het continue slechte nieuws en zitten om een klankbord verlegen. Het enige dat zij hebben, is angst en eenzaamheid.
Het menselijk contact dát zij hebben, bestaat uit gesprekken met artsen en verpleegkundigen, die hen geen hand schudden en hun gehoest en geadem vermijden. Patiënten spreken hun zorgen en onzekerheid uit en waar zij op een vriendelijke, simpele lach en een positief antwoord hopen, krijgen zij te horen dat ze een bocht gaan nemen, niet wetend waarheen. Bocht 1 is herstel en daarna huist onzekerheid. Patiënten hebben geen zuurstof meer nodig, maar zijn mogelijk nog besmettelijk en moeten zich thuis zien te redden. Bocht 2 is verdere achteruitgang met of de dood, of beademd worden op de IC met een lang herstel of de dood.
Onze mogelijkheden als verpleegkundigen om hier invloed op uit te oefenen op de afdeling, zijn zeer beperkt. Niet alleen middelen als mondkapjes en brillen, maar ook onze handelingsmogelijkheden. Medicatie en zuurstof toedienen en hopen op het beste zijn er een aantal van. Verder is het simpelweg in gesprek gaan en hun psychische ondersteuning bieden. Maar wat zeg je tegen patiënten als ze je vragen of het goed komt, wanneer ze aangeven dat ze bang zijn om dood te gaan of waarom de mensen ‘buiten’ zich niet aan de anderhalve meter afstand houden?
Daar had ik zaterdag geen passend antwoord op. Ik kon niet in slaap komen en ik droomde er zelfs over. Vandaag voel ik mij nog steeds onrustig en moet ik mijzelf ertoe zetten om te eten. Wetende dat mijn patiënten niks dan wat ik eerder schreef hebben en zien dat (nu nog) gezonde mensen zich niks van de adviezen lijken aan te trekken, vrat aan mij. Ik raakte er geagiteerd door. Waarom klapte iedereen eigenlijk afgelopen dinsdag voor zorgverleners als zij niet bereid zijn om met ons dit virus tegen te gaan? Hoe fout moet het gaan voordat zij in actie komen?
Door zulke negatieve gedachten wil ik mij echter niet laten leiden. Ik heb alle vertrouwen in de regering dat zij dit in goede banen leiden. Zij, maar ook wij zorgverleners, hebben hier wel ieders hulp bij nodig en dat houdt in: afstand houden en binnen blijven. Een goed voorbeeld, doet goed volgen.
Tegelijkertijd zullen wij zorgverleners alles blijven doen wat nodig is en oprecht blijven lachen naar patiënten, vanachter ons mondkapje. Want als je oprecht lacht, lach je ook met je ogen. Dat zien patiënten en zij zullen teruglachen. Want een goed voorbeeld, doet goed volgen.
Een echtpaar
Toen de arts vertelde dat haar echtgenoot was overleden, antwoordde zij: ‘Dat is mooi.’ Wij verbreken hun laatste fysieke contact door zijn hand uit de hare te halen, trekken het gordijn tussen hen in dicht en beginnen met het afleggen van meneer.
Mijn nachtdiensten van laatst op de COVID-afdeling waren heftig. Ik dacht dat ik wist wat ik kon verwachten, maar niets bleek minder waar te zijn. Zuurstof afbouwen leek op touwtrekken, alleen zag je niet hoe groot en sterk je tegenstander was en leek het alsof ze aan de andere kant door wisselden. Het ene moment won je en had de patiënt minder zuurstof nodig, het andere moment won COVID-19 en had de patiënt meer zuurstof nodig of erger. Het COVID-19 team bepaalde de uitslag en het enige dat wij konden doen was zo hard mogelijk trekken om te winnen. Het echtpaar stond tegen een reus en nam de bocht van de dood.
De hele situatie ervaarde ik als zeer heftig. Ik belde met mijn ouders om hun het verhaal te vertellen. Mijn moeder sloot het gesprek af met ‘Houd je taai bikkel, we zijn trots op je. We houden van je en hopelijk heb je vannacht een rustige dienst.’ Opnieuw bleek niets minder waar te zijn.
Vanwege een tekort aan materiaal, deelden we ons op in groepen om in het COVID-19 gedeelte te blijven. Voor ik uit isolatie ging, zei ik tegen mijn collega: ‘Zou jij straks even bij haar willen kijken? Ik vertrouw haar niet zo. Dit zou wel eens iemand kunnen zijn die je plotseling dood in bed vindt.’ Iets na 06:00 vond ik haar niet dood in bed, maar naast het toilet.
Ik drukte op de noodbel en startte de reanimatie in de badkamer. Al snel drong het geluid van brekende botten tot mij door. Toen het reanimatieteam er was, zei de anesthesioloog direct: ‘Ze moet uit de badkamer, we intuberen haar hier op de grond.’ Ongeveer 45 minuten later vroeg de anesthesioloog aan iedereen of ze het eens waren met het besluit om te stoppen met reanimeren. Als laatste keek ze mij aan en vroeg ‘Jij ook?’. Ik antwoordde met ‘Ja’ en stopte met reanimeren: patiënt overleden. Nog nooit eerder voelde ik mij zó machteloos.
De reanimatie werd nabesproken en er werd afgesloten met iets als ‘Succes en sterkte allemaal, blijf erover praten als je dat nodig hebt en welterusten voor straks’. Daarna legde ik met een collega mijn tweede patiënt in twee dagen af. Eenmaal thuis douchte ik, alsof ik de stress van mij af kon spoelen. De gedachte dat mijn handen iemands laatste hartslagen waren, gaf mij de rillingen over mijn lijf en ik moest naar buiten voor frisse lucht. Ik belde met mijn hoofdverpleegkundige, wat mij kalmeerde.
Nadat ik geslapen had, vertelde ik mijn verhaal aan mijn huisgenoten en zat een tijdje verslagen op de bank. Toen iemand zijn vingers knakte, schoot mijn hart in mijn keel: ik hoorde haar ribben weer breken en zag haar levenloze blik voor mij. Ik keek op mijn telefoon en zag een berichtje: ‘He Thomas, hoe is het met je? Hoorde dat je een heftige dienst hebt gehad, pas je een beetje op jezelf? We zijn er voor je.’
Voor dit alles begon, was gezegd dat het een zware tijd zou worden. Ik had echter niet beseft hoe zwaar. Ik realiseer het mij nog steeds niet. Wél realiseer ik mij dat erover blijven praten en er voor elkaar zijn het enige is wat wij kunnen doen om mentaal overeind te blijven. Dus aan iedereen: blijf vooral lieve berichten naar elkaar sturen en elkaar steunen. En blijf ondanks alle ellende naar elkaar lachen. Want een goed voorbeeld, doet nog steeds goed volgen.
Covid reflectie
‘Helaas mag ze daar geen bezoek ontvangen’, zeg ik tegen meneer. Hij zwaait zijn echtgenote uit terwijl de liftdeuren dichtgaan om naar de COVID-unit te gaan. Misschien is dit wel de laatste keer dat zij naar elkaar zwaaien…
Ik schreef eerder dat ik niet besefte hoe zwaar het werken met COVID-patiënten zou zijn. Dat erover praten en er voor elkaar zijn het enige is wat wij zorgverleners kunnen doen om mentaal overeind te blijven. Hoe mooi en krachtig die boodschap ook was, het heeft weinig zin als je het zelf niet toepast.
Tijdens het Paasweekend was ik gestrest, tot op het bot chagrijnig en intens vermoeid, zowel fysiek als mentaal. Ik besloot alles af te zeggen, zelfs het Paasontbijt met mijn huisgenoten. Ik kon de gezelligheid niet opbrengen. Gelukkig duurde het niet lang om mij te herpakken. Nu dit voorbij is, is het tijd voor reflectie.
Waar ik eerder geen tijd had of nam voor wat ik zag/deed, heb ik dat nu wel. Zo had ik misschien langer stil moeten of kunnen stil blijven staan bij het afscheid van meneer en mevrouw zoals beschreven in de introductie. Het kwam niet in mij op dat, in het ergste geval, het de laatste keer zou zijn dat zij terug zou zwaaien.
Verder zag ik in vier weken meer overleden patiënten dan ik in vier jaar tijd zag, de patiënten die ik naar de IC zag gaan of aan de morfinepomp en/of dormicumpomp niet eens mee geteld. In die vier weken tijd stuurde ik maar één patiënt zelf met ontslag. Misschien heb ik eerder geluk gehad, misschien was het nu pure pech. Wat het ook is, alleen de cijfers al hakken erin bij mij.
Ik voelde mij machtelozer dan ooit. Het voelde alsof alle ervaring die ik had opgedaan, niks meer waard was. Ik zag waardes die totaal niet klopten bij de aanblik van mijn patiënt en andersom en ik zag patiënten met verschillende huidskleuren, lengtes en breedtes. Allemaal werden zij blauw en grauw en snakten naar adem. Ik hoorde hun opluchting wanneer zij na dagen ademnood ‘eindelijk’ geïntubeerd werden of aan de morfine mochten en ik hoorde de angst in hun stemmen als het ging over meer zuurstof of naar huis. Ik zag meer en diepere wallen onder de ogen van collega’s dan ik ooit zag, maar vooral onder mijn eigen.
Bij mijzelf stond alles in het teken van doorgaan en overleven. Ik deed de laatste weken veel op adrenaline, in een soort ‘rush’. Ik sliep soms slecht, droomde over een tekort aan isolatiejassen en een tekort aan zuurstof in de lucht. Tijdens een interview voor een magazine, zei de man aan de andere kant van de camera dat ik ‘er moe uit zag’. ‘Ja, dat komt door m’n hooikoorts en voorgaande nachtdiensten’, zei ik. Achteraf natuurlijk deels, en niet alleen maar.
Wat ik ook zag, was meer eenheid, saamhorigheid en vastberadenheid dan ooit. Verpleegkundigen van alle afdelingen hielpen elkaar en stonden elkaar bij. Ze riepen elkaar uit de isolatiejassen om voor zichzelf te zorgen. Artsen en verpleegkundigen deelden kennis en ervaringen met elkaar uit en lachten met elkaar. En ze lachten niet alleen met hun ogen, maar ook met hun lach en hele lichaam.
Er was meer erkenning en waardering voor ons harde werk dan ooit, vanuit alle hoeken. Afgelopen zaterdag had bijvoorbeeld iemand zomaar zes taarten bij de hoofdingang neergezet voor ons. Ik deelde deze met de bewaking en een andere afdeling, want ‘we’re all in this together’.
Vlak voor mijn voorlopig laatste dienst op de COVID-unit afgelopen weekend eindigde, gaf ik mijn patiënt mijn en misschien ook wel zijn laatste shot morfine. Het klinkt bijna als een afscheidscadeau, in de meest crue vorm.
Eerder schreef ik ook dat zuurstof afbouwen wel touwtrekken leek. Dus COVID-19, ondanks dat ik niet meer direct tegen je trek en hoewel je een heleboel touwtrekkers in je team hebt, wij hebben die ook. En zij zijn deze week vol frisse moed en kracht begonnen om elke partij van je te winnen. En ik heb er nog steeds alle vertrouwen in dat wij je gaan verslaan.
Ik ben trots op het feit dat ik verpleegkundige ben. Tijdens het werken op deze COVID-19 afdeling, maakte ik veel heftige dingen mee. Hierover schrijven hielp mij om dit te verwerken.
door Thomas Groen