Ode aan vrijheid voor Nieuwsbrief Stadsdorp Westerpark
door Mireille Buldeo Rai
We zitten nu een jaar in de coronacrisis. Een lockdown. Een avondklok. Stille straten, maar ook zieke en overleden mensen. Dokters, verpleegkundigen, geestelijk verzorgers, de portiers en schoonmakers zorgen nu een jaar voor de mensen die verblijven in het psychiatrisch ziekenhuis of dagelijks naar de dagbehandeling komen voor therapie bij Mentrum op de Eerste Constantijn Huygenstraat. s’ Ochtends vroeg zijn de straten leeg wanneer de psychiaters en verplegers naar hun werk fietsen. s’ Avonds wanneer iemand na een late dienst naar huis gaat, beweegt die zich door de stille stad – een tikkeltje ongemakkelijk langs de verlaten metrostations.
De plek in Amsterdam waar nu het gebouw van de psychiatrische kliniek Mentrum staat heeft al een lange geschiedenis als plek waar zorg wordt verleend aan psychiatrische patiënten. Vanaf het einde van de negentiende eeuw maakte het onderdeel uit van het Wilhelmina Gasthuis complex, maar al in de vroegmoderne periode stond hier het pesthuis (ook wel het buitengasthuis genaamd), die een grote variatie aan patiënten huisvestte. Het grootste deel van de populatie bestond uit mensen die leden aan besmettelijke ziekten, maar dit instituut had ook een aanzienlijke rol in de zorg voor mensen met psychische problemen. De zorg voor deze groep werd zelfs prominenter vanaf 1792 toen het Dolhuys aan de Kloveniersburgwal haar deuren sloot en het buitengasthuis de rol van dit instituut volledig overnam.
In 2020 ontmoette ik Martje aan de Kerk. Zij schreef haar proefschrift Madness and the city over het dagelijkse leven van mensen met psychische problemen in de vroegmoderne stad, waaruit bleek dat er wel degelijk werd gezorgd voor psychiatrische patiënten en wat mijn beeld veranderde over de zorg die destijds werd verleend aan krankzinnigen in deze instituties. Hierdoor werd ik aan het denken gezet over de overeenkomsten en verschillen voor de zorg voor mensen met ernstige psychiatrische aandoeningen in het Dolhuys en nu tijdens de pandemie. Dit inspireerde mij om de affiche Zorg is Hoop te maken.
Op het affiche staan twee afbeeldingen. De bovenste is het oude Dolhuys op de Kloveniersburgwal, uit 1636. De onderste is een beeld uit 2020, het is een beveiligde kamer waar mensen met covid geïsoleerd worden verpleegd tot zij kunnen worden doorgeplaatst naar een covid afdeling van Mentrum, en waar mensen met covid en psychiatrische problemen geïsoleerd kunnen worden verzorgd.
Het beeld De Dolhuisvrouw ook wel De razernij genoemd is tegenwoordig te
bewonderen in het Rijksmuseum. Het beeld wordt toegeschreven aan de
Vlaamse beeldhouwer Artus Quellinus de Oude, 1650-1660. Dit beeld stond
oorspronkelijk in de siertuin van het Amsterdamse Dolhuys en verhuisde na
de sluiting in 1792 mee naar het Buitengasthuis.
De ontdekking dat er in de vroegmoderne periode wel degelijk werd gezorgd en behandeld in de Dolhuyzen staat haaks op het negatieve beeld dat wij hebben over zorg aan kwetsbare mensen in die tijd. Wij hebben het beeld dat mensen werden er vastgeketend, uitgehongerd, misbruikt en snel stierven. De waarheid blijkt genuanceerder.
Ook blijkt de documentatie hierover veelvuldiger dan gedacht. In het Amsterdam Museum bevinden zich lijsten waar patiënten werden geregistreerd op grond van hun opname en diagnose. Deze documentatie is afkomstig uit het archief van het buitengasthuis, toen het de rol van het Dolhuys had overgenomen, en laat zien dat er keurig werd bijgehouden waarom mensen werden opgenomen, wat hun diagnose was en zelfs op welke afdeling en in welk bed ze verbleven. Dit is vergelijkbaar met hoe het nu gaat bij een opname.
Deze overeenkomsten blijken ook uit het onderzoek van Martje aan de Kerk die veel verschillende brontypes onderzocht. Zij concludeert dat de zorg in de Dolhuyzen conform de normen van de tijd was en dat er meer zorg werd geleverd aan de patiënten binnen de muren dan soms wordt verondersteld. De binnenvader en –moeder (die verantwoordelijk waren voor dagelijkse gang van zaken in het huis) waren bijvoorbeeld ook verantwoordelijk voor de lichamelijke verzorging van de mensen. Dit deden zij mede door ervoor te zorgen dat de mensen op tijd te eten kregen. In het archief van het Amsterdamse Dolhuys is zelfs een menukaart bewaard gebleven. Hieruit blijkt dat er tweemaal per dag een redelijke goede maaltijd voorgeschoteld werd en meerdere malen per jaar allerlei lekkere extra’s zoals koeken en gebraden eend. Ook had het Dolhuys een dokter en een chirurgijn in dienst en hoewel deze vooral lichamelijke kwalen behandelden werd er ook nagedacht over behandeling van de geestelijke toestand. Zo werd het de onafhankelijke arts Joseph Celle toegestaan in 1732 om, na een verzoek van de familie, Abraham Vlek (die al vier jaar zonder enige verbetering in het Dolhuys zat) te behandelen. Ook werd er gewerkt met een soort proefverlof, zoals dat nog steeds gebeurt.
Het beeld dat in de loop der tijd ontstaan is over het Dolhuys – het beeld van een oord voor razenden en krankzinnigen, die door hun familie werden verstoten en de rest van hun leven werden weggeborgen in instellingen, waar van verzorging en behandeling geen sprake was – is dus niet geheel kloppend. Maar waarom is dit beeld dan ontstaan? Het beeld is onder andere gebaseerd op de geschriften van negentiende-eeuwse hervormers van de krankzinnigenzorg, die een weinig rooskleurige indruk gaven van de Dolhuys-periode. Dit deden ze met name om hun eigen prestaties en het daarbij horende vooruitgangsdenken in de spotlight te zetten. Ook het werk van ‘antipsychiatrische’ wetenschappers heeft aan deze negatieve beeldvorming bijgedragen. Daarnaast wordt de Dolhuys-periode door wetenschappers, maar ook door Hollywood, graag gebruikt als een historisch cliché waardoor het beeld steeds verder van de historische werkelijkheid is komen af te staan. Door deze sterke eenzijdige beeldvorming is echter een ander beeld verloren gegaan. Zoals bijvoorbeeld dat van de Franse militair geneesheer Daignan die in 1777 een veel positievere mening over het Amsterdamse Dolhuys verkondigde:
‘Het type van de instelling van dien aard, het zou kunnen dienen als model voor degenen, die belangstellen in dit soort van inrichtingen. Ik geloof niet dat het mogelijk is een zindelijker of beter onderhouden huis te zien. (…) De ongelukkigen worden niet langer in cellen gehouden dan tot zij rustig zijn. (…) Zij worden goed verzorgd, zelfs de ergsten onder hen.’[1]
Wanneer we opnieuw naar de affiche kijken zien we eeuwen van verschillen maar ook veel overeenkomsten. Zorg wordt geleverd door de mensen die vanuit een persoonlijke motivatie willen zorgen voor mensen die ziek of psychisch kwetsbaar zijn. En ieder deed dat in zijn eigen tijd en in zijn eigen culturele context. De opdracht van nu is om door middel van zorg hoop te geven aan patiënten die in coronatijden kwetsbaar zijn, en psychiatrische patiënten zijn vaak kwetsbaar. Hun psychische en lichamelijke gezondheid is kwetsbaar net als hun positie in de samenleving. Hoop geven is een essentieel deel van de zorg. Dat was toen zo en dat is nog steeds zo.
Martje van de Kerk, onderzoeker gespecialiseerd in psychiatrische en medische geschiedenis in de vroegmoderne tijd.
Wilco Tuinebreijer, psychiater en voorzitter stichting Beautiful Distress.
[1] G. Hellinga,‘Het Amsterdamsche dol- of krankzinnigenhuis’, Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde 76 (1932). P. 1617.
door Martje Aan de Kerk en Wilco Tuinebreijer