HUIDHONGERSNOOD
door Lieza Röben
(Foto Fabian Moeller)
Na twee maanden ‘intelligente lockdown’ werd ik een tikje melig. Steeds frequenter verschenen op internet stukken met alarmerende koppen als: ‘dit is wat corona met uw stad gaat doen’, ‘wat corona betekent voor gebiedsontwikkeling’, ‘lees hier waarom de woningmarkt ongevoelig is voor corona is’ en ‘hoe architectuur de anderhalvemetersamenleving gaat vormgeven in coronatijden’. Ze maakten naast meligheid een lichte ergernis in me los.
Wat corona met de stad doet hoef ik niet te beschrijven. Dat kan iedereen met eigen ogen zien en met eigen oren horen. Op het eerste gezicht prachtig en fascinerend, hoe verlaten de Amsterdamse binnenstad erbij ligt. Ik zag panden die me in de dertig jaar daarvoor nog eerder waren opgevallen.
De buurten rondom de binnenstad lijken daarentegen op te leven. Kinderen krijten er de stoepen vol (volwassenen trouwens opvallend vaak ook) en bewoners zitten er op veilige afstand van elkaar witte wijn te sippen (dixit Mark Rutte). De binnenstedelijke rust lijkt ideaal voor filmpjes en foto’s om de schoonheid te laten zien. Tegelijk is het bedrieglijk, en roept het de vraag op of een stad wel de meest ideale plek om te verblijven in tijden van pandemie. Zeker nu de strijd om de ruimte in de steden binnenkort gaat losbranden over de vraag: van wie is straks die openbare ruimte?
Wat heeft een stad in coronatijden tijden nodig? Waar kan een stad in tijden als deze op terugvallen? Onderweg naar de datsja kwam ik erachter.
Gaasperdam
Waar ik woon is geen doorgaand verkeer. Het autovrije woonpark is een heerlijke stille plek. Het mooie weer sinds de lockdown zorgt ervoor dat mijn buren en ik thuiswerken met de ramen open. Dan maken de van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat buitenspelende kinderen thuiswerken ten minste tot een uitdaging.
Na een week of drie bleek de combinatie gesloten scholen + autovrij woonpark + altijd mooi weer geen gelukkige combinatie. Op de spaarzame stille momenten stopt er minstens een keer per week een busje. Daaruit springt een altijd even blijmoedige volkszanger / singer-songwriter / amateurtrompettist / aerobicsinstructrice, die per megafoon standje 12 mijn oudere buren harten onder riemen komt steken. Vaak met een slecht gezongen cover van You never walk alone of een zelfgeschreven gevoelig liedje. Allemaal recht uit het hart en goedbedoeld, maar ook even wennen.
Gelukkig is er de datsja-in-wording. Als ik me thuis niet kan concentreren stap ik op de fiets. Ik verlaat de stad, op zoek naar rust en roodborst.
De weg naar die datsja snijdt door de stad als een mes door een ui. Iedere ring staduitwaarts laat een jonger tijdsbeeld zien. Eerst fiets ik door de groene Watergraafsmeer, gevolgd door de resten van de functionele stad in de vorm van Bijlmermeer.
Onderweg valt me de fantastisch groene structuur van Amsterdam op. Vanuit grote delen van de stad ben je door het vingermodel snel in het groen. Zien Amsterdammers dat eigenlijk wel, of vinden ze het vanzelfsprekend? In coronatijd bewijst de groenkwaliteit zich sterker dan ooit. Groen is essentieel: om te ontspannen, om te verpozen, of om actief te zijn. Door de Venserpolder fiets ik langs brede, groene singels met bomen – en nu ook met sporttoestellen.
Venserpolder
Ik moet denken aan René Kural, toenmalig directeur van het Deense Institute for Sports & Architecture. Stedenbouwkundige Daniel Casse Valle en ik spraken hem in 2010 voor ons onderzoek Sport in the City. Kural was ervan overtuigd dat alle sport zich van binnen naar buiten zou gaan verplaatsen. Destijds vonden we dat voorbarig, maar hij kreeg gelijk. Want al vóór corona werd er meer en meer in de buitenlucht gesport. Nu sportscholen voorlopig gesloten blijven vallen de vele openluchtsportscholen op. Er wordt wat afgejogd en gewielrend. En dat allemaal in de buitenlucht in het groen. Waarom ook niet?
Vanuit de Bijlmermeer fiets ik Gaasperdam binnen. In Holendrecht geen resten van de functionele stad, maar meanderende portieketagebouw. De wijk is een plaatje. Het groen is uitstekend onder handen genomen en straalt als nooit tevoren. Amsterdam heeft al een HoofdGroenStructuur vastgelegd, en daar komt nu het plan bij om de stad radicaal te vergroenen.
Met een radicale groenvisie, een groenstructuur die stevig in zijn schoenen staat en een beschermingsmiddel als de HGS zou je denken dat zorgen over bedreigingen van het groen geëlimineerd zijn. Maar gaat groen straks niet ten koste van de tijdelijke anderhalvemetermaatschappij? Wordt groen niet te makkelijk beschouwd als zo’n keukenla die iedereen heeft, waarin je van alles bewaart wat je denkt ooit nodig te hebben? Ik kijk met lichte argwaan naar de verleidelijke artist’s impressions van groene gebouwen. Als dat er maar niet toe gaat leiden dat nitwits gaan zeggen dat het met het ‘vele ongebruikte groen in de stad wel wat minder kan’.
Wees er zuinig op. Wat verdwenen is, komt niet meer terug. Als tuinier op mijn datsja weet ik dat als geen ander. Toegegeven: bij tuinieren strijdt een lange termijnvisie voortdurend met ongeduld om maar snel te scoren met een weelderige bloemenweide. Geduld hebben, investeren en een stevige lange termijnvisie zijn essentiëel voor succes en geluk. Niet alleen voor een tuin, maar ook voor het groen in de stad. Doe er uw voordeel mee.
Vincent Kompier werkt als projectleider bij het landelijk kenniscentrum voor bouwcultuur Architectuur Lokaal. Daarnaast is hij zelfstandig publicist.
door Vincent Kompier